Quadraam
Ruimte voor talent

5.2 Regionale verschillen in Duitsland

5.2 Regionale verschillen 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

5.2 Regionale verschillen 

Slide 1 - Slide

Is er in Duitsland vooral sprake van natuurlijke of sociale bevolkingsgroei?
A
Natuurlijke bevolkingsgroei
B
Sociale bevolkingsgroei.

Slide 2 - Quiz

De vergrijzing in Duitsland neemt toe-welke oorzaak klopt NIET
A
mensen leven langer-dus meer vergrijzing
B
babyboomers (pas)na 1950
C
ontgroening na 1964-leidt tot vergrijzing
D
veel immigranten

Slide 3 - Quiz

Het demografisch transitiemodel
A
Geeft een overgang aan van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers.
B
Geeft een overgang aan van lage naar hoge geboorte- en sterftecijfers.
C
Geeft een transitie aan van een grote groei naar een kleine groei.
D
Geeft de sociale bevolkingsgroei weer.

Slide 4 - Quiz

Verbind de bevolkingsdiagrammen met de plek in het Demografische Transitiemodel

Slide 5 - Drag question

Demografisch transitiemodel

Slide 6 - Slide

Na 1950 kwamen er vier groepen immigranten richting Duitsland.
Welke onderstaande groep klopt niet?
A
Volksduitsers uit Oost-Europa
B
Veel gastarbeiders uit landen rond Mid.Zee
C
Nederlandse pensionado's gaan genieten in Dld.
D
Vluchtelingen uit Syrië, Afghanistan etc.

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet dat Duitsland was verdeeld in twee staten, Oost- en WestDuitsland
  • Je weet hoe die twee staten van elkaar verschilden. 
  • Je kunt de gevolgen van die verschillen aangeven voor de bevolkingsgroei in Oost-Duitsland + voorzieningen
  • Je kunt beschrijven en verklaren hoe de groei en krimp van de Duitse bevolking is verlopen
Deelvraag = 
Waar in Duitsland groeit de bevolking?
Waar neem de bevolking af?
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de inrichting van het land?

Slide 9 - Slide

Begrippen 
  • Aantrekkingsfactor
  • Afstotingsfactor
  • communistisch
  • kapitalistisch
  • staten

Slide 10 - Slide

Twee staten
  • Van 1949 tot 1989 was Duitsland verdeeld in twee aparte landen
Verschillen: 
  • Oost-Duitsland was communistisch, dictatuur, arm
  • West-Duitsland was kapitalistisch, democratie, welvaart
  • In 1989 kwam er een eind aan het communisme en werden de twee landen weer 1 Duitsland in 1990

Slide 11 - Slide

Duitsland vanaf 1990, gevolgen van de hereniging
  •  Grote vertrekoverschotten in voormalig Oost-Duitsland
  • Oost-Duitsland liep leeg, soms wel 30% minder mensen.

Oorzaken:
- bedrijven en fabrieken gingen failliet door concurentie met moderne bedrijven uit West-Duitsland
- platteland in Oost-Duitsland: snelle modernisering, nieuwe machines in de landbouw betekent minder arbeiders nodig. 
- hoge werkloosheid

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Duitsland vanaf 1990, gevolgen van de hereniging
  • Grote vertrekoverschotten in voormalig Oost-Duitsland
  • Oost-Duitsland liep leeg, soms wel 30% minder mensen.

Gevolgen:
- voorzieningen in dorpen verdwijnen -> oplossing is samenvoegen van voorzieningen in 1 gebouw bv wijkcentrum
- vergrijzing, jongen mensen trekken weg naar bv Berlijn

Uitzondering = de stad Berlijn -> daar neemt de bevolking juist toe.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Krimp en groei in de rest van Duitsland
Krimpgebieden:
  • Ruhrgebied, Saarland (oude industriegebieden)
  • platteland
Oorzaak = geen werk = afstotingsfactor

Bevolkingsgroei:
  • Munchen
Oorzaak = werk in industrie (auto) en diensten (hightech) = aantrekkingsfactor

Slide 18 - Slide

Krimp en groei in de rest van Duitsland
Ondanks de krimp moeten er in veel deelstaten toch meer huizen gebouwd worden.

Hoe kan dat?
  • Eenpersoonshuishoudens: ouderen die alleen wonen, jongeren die op zichzelf wonen, gescheiden mensen.
  • Al deze mensen hebben woonruimte nodig, daarom moeten er ook in gebieden met krimp huizen bijgebouwd worden.

Slide 19 - Slide