What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Quadraam
Ruimte voor talent
‹
Return to search
Grammatik Prüfung Kapitel 10/11/12 H3
Wat weet je aan het einde van deze les?
- Wat je moet leren voor de toets
- Hoe je het moet toepassen
- Wat je moet kennen en kunnen
1 / 31
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
This lesson contains
31 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Wat weet je aan het einde van deze les?
- Wat je moet leren voor de toets
- Hoe je het moet toepassen
- Wat je moet kennen en kunnen
Slide 1 - Slide
Wat moet je kennen voor de toets?
-
Keuzevoorzetsels
p.18 TB
-
Persoonlijk voornaamwoord
p.18 TB
-
Sterke werkwoorden met een e/a in de stam
p. 32 TB
-
Bijvoeglijk naamwoord der- en ein-Gruppe
p.46 TB
Slide 2 - Slide
Welke keuzevoorzetsels
ken je nog?
Slide 3 - Mind map
Slide 4 - Video
3e naamval
4e naamval
an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
Slide 5 - Drag question
Ich fand die zwei Kaninchen vor ihr__ Käfig__ (mv).
A
3e naamval
B
4e naamval
Slide 6 - Quiz
Wat zijn de juiste uitgangen?
Ich fand die zwei Kaninchen vor ihr__ Käfig__ (mv).
Wat zijn de juiste uitgangen??
Het antwoord kun je invullen bij de volgende slide!
Slide 7 - Slide
Ich fand die zwei Kaninchen vor ihr__ Käfig__ (mv).
Wat zijn de juiste uitgangen??
Slide 8 - Open question
Hulpmiddelen tijdens de toets
Tijdens de toets krijg je de volgende tabellen erbij:
De
voorzetsels
en de
woorden die bij de der- en ein-Gruppe
horen (dies, jed, mach etc.) krijg je er
niet
bij!
Slide 9 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
3 naamvallen:
-
1e naamval
--> OW
3e naamval
--> meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?), voorzetsel, keuzevoorzetsel
4e naamval
--> LV (wie/wat+gez.+ow), voorzetsel, keuzevoorzetsel
Slide 10 - Slide
Hulpmiddel
Onderstaande tabel staat in de toets!
Je hoeft dus alleen zelf te bepalen welke naamval je moet toepassen!!
Slide 11 - Slide
Er hat ____ (mij) das Buch gegeben!
(je mag pagina 18 in je TB gebruiken)
A
mich
B
mir
C
ich
Slide 12 - Quiz
Wat moet je dus kennen/kunnen?
- Weten welk zinsdeel voor welke naamval staat
- Weten welke voorzetsels bij welke naamval horen
Tip: KIJK ALTIJD EERST NAAR HET VOORZETSEL WANT DAN HOEF JE NIET TE ONTLEDEN!!
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
Sterke werkwoorden
- Pag. 32 TB
STERKE WERKWOORDEN MET E IN DE STAM
STERKE WERWOORDEN MET A IN DE STAM
Slide 15 - Slide
Wat is een kenmerk van een STERK werkwoord?
Slide 16 - Open question
Uitleg
Als het werkwoord een 'e' in de stam heeft, verandert die bij du/er/sie/es in een 'i' of 'ie'!
Een 'i' krijg je als de 'e'
kort
wordt uitgesproken --> hElfen
Een 'ie' krijg je als de 'e'
lang
wordt uitgesproken --> lEsen
Slide 17 - Slide
Dus....
helfen
sehen
ich
helfe
sehe
du
hilfst
siehst
er/sie/es
hilft
sieht
wir
helfen
sehen
ihr
helft
seht
sie/Sie
helfen
sehen
Slide 18 - Slide
Uitzonderingen
geben, nehmen, treten
Wél een 'lange' -e maar géén ie!
du gibst, du nimmst, du trittst
LEREN!!!!
Slide 19 - Slide
Nog meer uitzonderingen
De 'e' blijft een 'e' bij gehen, stehen en bewegen!
Lees de uitzonderingen goed door op pagina 32 in je TB!
Slide 20 - Slide
Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam
Bij sterke werkwoorden met een 'a' in de stam verandert de 'a' bij du/er/sie/es in 'ä'.
(ook bij laufen en stoßen)
Slide 21 - Slide
Dus...
fallen
lassen
ich
falle
lasse
du
fällst
lässt
er/sie/es
fällt
lässt
wir
fallen
lassen
ihr
fallt
lasst
sie/Sie
fallen
lassen
Slide 22 - Slide
Uitgangen van de werkwoorden
De uitgangen van de werkwoorden komen van esttenten!
Leer die nog eens goed als je ze niet meer weet!
Slide 23 - Slide
Welche Kleidung (tragen) du am liebsten?
A
tragst
B
trägst
Slide 24 - Quiz
Was (halten) du von ihm?
A
hältst
B
haltst
Slide 25 - Quiz
Was (essen) du da?
A
esst
B
isst
Slide 26 - Quiz
Wohin (gehen) er?
A
geht
B
gieht
Slide 27 - Quiz
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 28 - Open question
der-Gruppe
Deze tabel staat in jullie toets!
Je moet dus wel zelf 'uitzoeken' welke naamval je moet gebruiken.
Ook de woorden dies, jed, mach, solch, welch, all moet je uit je hoofd kennen!
Slide 29 - Slide
ein-Gruppe
Deze tabel staat in jullie toets!
Je moet dus wel zelf 'uitzoeken' welke naamval je moet gebruiken.
Ook de woorden mein, dein, sein, unser, euer, ihr, Ihr moet je uit je hoofd kennen!
Slide 30 - Slide
Let op!
Je kunt de antwoorden uit de tabellen halen, maar daar moet je wel zelf de naamval voor kunnen vinden!
Ken dus de regels van het ontleden en de voorzetsels goed!!
Slide 31 - Slide