Quadraam
Ruimte voor talent

koppelteken en werkwoordspelling

koppelteken en werkwoordspelling
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

koppelteken en werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Vooraf: vind je werkwoordspelling:
A
heel gemakkelijk
B
gemakkelijk
C
moeilijk
D
heel moeilijk

Slide 2 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij bediend de gasten
B
Hij bedient de gasten

Slide 3 - Quiz

werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout..
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.

Slide 4 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 5 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij bediend
B
Hij bedient
C
Hij bediendt

Slide 6 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 7 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Het gebeurt vaak dat ze valt.
B
Het gebeurd vaak dat ze valt.

Slide 8 - Quiz

Wat is een koppelteken?
A
is een leesteken dat wordt gebruikt als scheidingsteken tussen delen van een zin
B
is een leesteken dat onderdelen van samenstellingen met elkaar verbindt.
C
is een leesteken dat wordt gebruikt om nadruk te geven aan een woord of zin
D
Geen één antwoord is juist

Slide 9 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De jongen had al vaak niet naar zijn docent geluisterd.
B
De jongen had al vaak niet naar zijn docent geluisterd.

Slide 10 - Quiz

Wel of geen koppelteken?
A
cameraopstelling
B
camera-opstelling

Slide 11 - Quiz

Wel of geen koppelteken?
A
vmbo-leerling
B
vmboleerling

Slide 12 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 13 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 14 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 15 - Quiz

werkwoordspelling
A
Manou verstuurt een brief
B
Manou verstuurd een brief
C
Manou verstuurdt een brief

Slide 16 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hoe oud word je moeder morgen?
B
Hoe oud wordt je moeder morgen?

Slide 17 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij heeft de boel belazerd
B
hij heeft de boel belazert

Slide 18 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 19 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Er word
B
Er wordt

Slide 20 - Quiz

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 21 - Quiz

wel of geen koppelteken
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 22 - Quiz

36. Wel of geen koppelteken?
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 23 - Quiz

wel of geen koppelteken
A
dvd collectie
B
dvd-collectie

Slide 24 - Quiz

37. Wel of geen koppelteken?
A
dvd collectie
B
dvd-collectie
C
dvdcollectie

Slide 25 - Quiz

werkwoordspelling
A
Wij zijn verhuisd.
B
Wij zijn verhuist.

Slide 26 - Quiz

Koppelteken?
A
non-stop
B
non stop

Slide 27 - Quiz

Koppelteken?
A
80 jarige
B
80-jarige

Slide 28 - Quiz

Koppelteken?
A
12-plusser
B
12 plusser

Slide 29 - Quiz

Koppelteken?
A
niet roker
B
niet-roker

Slide 30 - Quiz

Koppelteken?
A
hbo-student
B
hbostudent

Slide 31 - Quiz

Wat is een koppelteken?
A
-
B
"
C
>
D
)

Slide 32 - Quiz

Wel of geen koppelteken?
A
politieauto
B
politie-auto
C
politie auto

Slide 33 - Quiz

Wel of geen koppelteken?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 34 - Quiz

Werkwoordspelling,
tegenwoordige tijd
A
Hij bediend
B
Hij bedient

Slide 35 - Quiz

werkwoordspelling pv-vt
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 36 - Quiz

werkwoordspelling pv-tt
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 37 - Quiz