Quadraam
Ruimte voor talent

meervouden en voorzetsels klas 1

Meervouden en voorzetsels
Leerjaar 1
Deeltaak 6
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Meervouden en voorzetsels
Leerjaar 1
Deeltaak 6

Slide 1 - Slide

Meervouden op -en
* Vaak hoef je alleen -en achter het woord te zetten:
bank - banken, hond - honden
* Soms moet je ook de laatste letter verdubbelen:
jas - jassen, bus - bussen
* Soms je tegelijk een klinker weghalen:
aap -  apen, klasgenoot - klasgenoten

Slide 2 - Slide

vervolg meervoud op -en
* Soms verandert een f in een v:
duif - duiven, golf - golven
* Soms verandert een s in een z:
huis - huizen, kaas - kazen

* Soms krijg je -ën:
industrie - industrieën 

Slide 3 - Slide

Welk meervoud is juist?
A
hagedisen
B
neusen
C
fotografen
D
druifen

Slide 4 - Quiz

Welk meervoud is juist?
A
paleisen
B
kussen
C
vasen
D
diefen

Slide 5 - Quiz

Meervoud op -s of 's
* Vaak hoef je alleen een -s achter het woord te zetten:
wagen - wagens, gieter - gieters
* Soms heb je voor de juiste uitspraak een apostrof (') nodig:
accu's, bikini's
Bij afkortingen maak je het meervoud ook met 's:
cd's, tv's

Slide 6 - Slide

Welk meervoud is juist?
A
cadeau's
B
pony's
C
radios
D
bureau's

Slide 7 - Quiz

Welk meervoud is juist?
A
cafés
B
weggen
C
vakantie's
D
alineas

Slide 8 - Quiz

Welk meervoud is juist?
A
knieën
B
kaarzen
C
horloge's
D
contactlensen

Slide 9 - Quiz

Sommige woorden hebben geen meervoud. Weet jij er één? Schrijf dit woord op.

Slide 10 - Open question

Voorzetsels
Voorzetsels zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven.
Er zijn heel veel voorzetsels, zoals in, op, gedurende, over.
Je gebruikt een voorzetsel altijd in combinatie met een ander woord.
Ik ga naar school en zit  vanwege het corona-virus ook tijdens de pauze in het klaslokaal.

Slide 11 - Slide

Maar let op!
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel. Het hoort dan bij het werkwoord en is dan géén voorzetsel.

De docent kijkt de toetsen na.
Hij legt uit hoe je de moeilijke som moet oplossen.

Slide 12 - Slide

Huiswerk
Bouwsteen TAS 4- meervoud (boek p. 82)
Bouwsteen TAS 5 - voorzetsel (boek p. 158)

Slide 13 - Slide