Quiz!
De plek met alleen maar quizzen!

Kennisquiz + vragen over de Nederlandse taal

Quiz
1 / 33
next
Slide 1: Slide
algemene kennisBasisschoolPraktijkonderwijsMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijsMBOHBOWO

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Quiz

Slide 1 - Slide

Ronde 1

Slide 2 - Slide

1. In welke stad staat deze toren?
A
Berlijn
B
Pisa
C
Parijs
D
Rome

Slide 3 - Quiz

De toren van Pisa
Omdat de Toren van Pisa zo scheef stond waren de mensen bang dat hij op een dag zou omvallen. Dat zou catastrofaal zijn want de toren is maar liefst 56 meter hoog en 14.443 ton zwaar. Maar maak je geen zorgen! De Toren van Pisa is in 1990 gerestaureerd. Dit duurde wel 10 jaar. Pech voor de bezoekers, want in die 10 jaar is hij niet open geweest voor het publiek. De toren van Pisa bleek te gevaarlijk. Logisch, want hij stond wel 4 en een halve meter scheef! Bovendien moet je je voorstellen dat er in 1173 anders werd gedacht over de bouw van deze torens. Men dacht nog niet veel na over de soorten grond waarop er gebouwd werd.

Slide 4 - Slide

2. Hoeveel seconden zijn er in 5 minuten?
timer
0:20
A
240
B
420
C
300
D
360

Slide 5 - Quiz

4. In welk land zijn de meeste smaken schepijs uitgevonden?
A
Nederland
B
Duitsland
C
Italië
D
Marokko

Slide 6 - Quiz

Hoe heet de beste vriend van Spongebob?
A
Sedrick
B
Patrick
C
Erik
D
Yorrick

Slide 7 - Quiz

Hoe vaak kun je een papier maximaal vouwen?
A
5 keer
B
9 keer
C
7 keer
D
12 keer

Slide 8 - Quiz

8. Sommige maanden hebben 31 dagen, maar andere hebben er 30. Hoeveel maanden hebben 28 dagen?
A
0
B
1
C
3
D
12

Slide 9 - Quiz

Maak de zin goed, door leestekens en hoofdletters te gebruiken:
de maanden januari en maart hebben 31 dagen maar april juni en september niet

Slide 10 - Open question

9. Welke stad is de hoofdstad van Noord-Brabant?
A
Assen
B
's-Hertogenbosch
C
Arnhem
D
Utrecht

Slide 11 - Quiz

Ronde 2

Slide 12 - Slide

1. Het verkleinwoord van sms is?
A
smsje
B
sms'tje
C
smstje
D
sms'je

Slide 13 - Quiz

2. Van welke land komt deze vlag?
A
Duitsland
B
Slowakije
C
Australië
D
België

Slide 14 - Quiz

7. Wat betekent baseball?
A
Basketbal
B
Honkbal
C
Voetbal
D
Volleybal

Slide 15 - Quiz

8. Welke kleur krijg je als rode en blauwe verf mengt?
A
Oranje
B
Paars
C
Groen
D
Geel

Slide 16 - Quiz

9. Hoe heet de oudste dochter van koning Willem Alexander en koningin Maxima?
A
Ariane
B
Wilma
C
Amalia
D
Alexia

Slide 17 - Quiz

10. In welke bekende film heeft hij de hoofdrol gespeeld?
A
Pokémon
B
The fast and the furious
C
The Lion King
D
James Bond

Slide 18 - Quiz

Ronde 3

Slide 19 - Slide

Let goed op! Je krijgt een vraag over het volgende filmpje

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

3. Hoeveel keer hoorde je he-ho in dit filmpje?
A
Minder dan 30 keer
B
Tussen de 30 en 40 keer in
C
Tussen de 40 en 50 keer in
D
Meer dan 50 keer

Slide 22 - Quiz

Op welke datum kwam juf Marjolein hier werken?
A
1 april
B
2 april
C
1 februari
D
1 januari

Slide 23 - Quiz

Thomas Edison vond de lamp uit.
Welk woordsoort is 'de lamp'
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijwoord

Slide 24 - Quiz

Waarom zijn de bananen krom?

Slide 25 - Open question

Ronde 4

Slide 26 - Slide

1. Hoe groot is de plastic soep?
A
Zo groot als Nederland
B
10 x Nederland
C
14 x Nederland
D
34 x Nederland

Slide 27 - Quiz

Snaar- instrumenten
slag-instrumenten
blaas-instrumenten
2. Sleep de instrumenten naar het juiste vakje.

Slide 28 - Drag question

3. Er zit een slak in een put van 20 meter diep en hij probeert er met een slakkengang uit te klimmen. Iedere dag legt hij 5 meter af omhoog. Maar iedere nacht zakt hij weer 4 meter naar beneden. Kun je bedenken hoeveel dagen hij erover doet om uit de put te klimmen?
A
20 dagen
B
21 dagen
C
16 dagen
D
15 dagen

Slide 29 - Quiz

4. Welk specerij zie je hier?
A
Gember
B
Nootmuskaat
C
Kaneel
D
Hop

Slide 30 - Quiz

Wat is de middelste kleur van de Nederlandse vlag
A
Blauw
B
Geel
C
Wit
D
Rood

Slide 31 - Quiz

7. Welke zintuigen heeft de mens?
A
ruiken, horen, voelen en zien
B
ruiken, horen, voelen, zien en proeven
C
ruiken, horen, voelen, kijken en zien
D
ruiken, horen, voelen, denken en zien

Slide 32 - Quiz

Einde!!!

Slide 33 - Slide