Quiz!
De plek met alleen maar quizzen!

Biologie quiz 1

De grote biologie quiz
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De grote biologie quiz

Slide 1 - Slide

Wat betekend het woord:
Organisme
A
Biologie
B
Planten
C
Levend wezen
D
Alien

Slide 2 - Quiz

Door levensverschijnselen weet je of iets:
A
Leeft
B
Dood is
C
Levenloos is
D
Geboren is

Slide 3 - Quiz

Wat is geen levensverschijnsel:
A
Bewegen
B
Slapen
C
Ademhalen
D
Voortplanten

Slide 4 - Quiz

Biologie gaat niet over:
A
Mensen
B
Bloemen
C
De zon
D
Cellen

Slide 5 - Quiz

Welk aanzicht is dit?
A
Buiten aanzicht
B
Lengte doorsnede
C
Dwars doorsnede
D
Geen gezicht

Slide 6 - Quiz

Welk begrip hoort bij het vraagteken?
A
Hoofdwortel
B
Wortelharen
C
Zijwortel
D
Wortelstelsel

Slide 7 - Quiz

Hoe noem je het proces waarbij een plant zuurstof maakt
A
fotoshoot
B
fotosynthese
C
thesis
D
luchtproces

Slide 8 - Quiz

Hoe noem je het proces van het dier in deze afbeelding?
A
Evolutie
B
Verandering
C
Aanpassing
D
Metamorfose

Slide 9 - Quiz

Hoe noem je een groep organen die samen werken?
A
Orgaan
B
Cellen stelsel
C
Organisme
D
Organen stelsel

Slide 10 - Quiz

Een deel van je lichaam met een eigen taak noem je een:
A
Orgaan
B
Cellen stelsel
C
Organisme
D
Organen stelsel

Slide 11 - Quiz

Welk orgaan zie je hier?
A
Long
B
Hart
C
Maag
D
Darm

Slide 12 - Quiz

Welk orgaan hoort niet bij het verteringstelsel?
A
Darm
B
Maag
C
Endeldarm
D
Hart

Slide 13 - Quiz

Welke functie heeft het bottenstelsel niet?
A
Het zorgt er voor dat je kunt bewegen
B
Het zorgt voor stevigheid
C
Het zorgt voor bescherming
D
Het zorgt voor de vorm van je lichaam

Slide 14 - Quiz

Door welke functie van de bloem kan het dat deze blaadjes gekleurd zijn.
A
De stengel draagt bladeren en bloemen
B
De wortel zorgt voor stevigheid
C
De stengel vervoerd water en voedingsstoffen
D
De bloem drinkt water

Slide 15 - Quiz

Hoe noem je het "glaasje" die we gebruiken om iets door de microscoop te bekijken?
A
Preparaat
B
Objectglas
C
Dingetje
D
Glaasje

Slide 16 - Quiz

Van welk organisme is dit een cel?
A
Bacterie
B
Dier
C
Plant
D
Schimmel

Slide 17 - Quiz

Van welk organisme is dit een cel?
A
Bacterie
B
Dier
C
Plant
D
Schimmel

Slide 18 - Quiz

Welk kenmerk heeft de cel van de plant die andere cellen niet kunnen hebben?
A
Celwand
B
Bladgroenkorrel
C
Vacuole
D
Celmembraan

Slide 19 - Quiz

In welke vier grote groepen worden organismen ingedeeld?
A
Mensen, bomen, bloemen en dieren
B
Dieren, bacteriën, schimmels en planten
C
Soorten, rassen, types en maten
D
Celkern, Celwand, cytoplasma en celmembraan

Slide 20 - Quiz

Mensen vallen onder de soort:
A
Vissen
B
Mensen
C
Zoogdieren
D
Reptielen

Slide 21 - Quiz

Zoogdieren planten op de deze wijze voort:
A
Eieren met kalkschaal
B
Eieren zonder schaal
C
levendbarend / geboren als jong dier

Slide 22 - Quiz

Waar leven amfibieën?
A
Op het land
B
In het water
C
In de lucht
D
Op het land en in het water

Slide 23 - Quiz

Bij welke soort hoort dit dier?
A
Geleedpotige
B
Neteldieren
C
Gewervelden
D
Weekdieren

Slide 24 - Quiz

Wat is geen woord voor alle botten in je lijf?
A
Geraamte
B
Skelet
C
Bottenstelsel
D
Alle woorden zijn goed

Slide 25 - Quiz

Wat betekend het woord been?
A
Gewoon je been
B
Bot
C
Iets hards
D
Arm

Slide 26 - Quiz

Hoe heet het bot bij nummer 13?
A
Knieschijf
B
Kuitbeen
C
Scheenbeen
D
Onderbeen

Slide 27 - Quiz

Hoe heet het bot bij nummer 14?
A
Knieschijf
B
Kuitbeen
C
Scheenbeen
D
Onderbeen

Slide 28 - Quiz

Hoe heet het bot bij nummer 3?
A
Sleutelbeen
B
Bovenarm
C
Schouderblad
D
opperarmbeen

Slide 29 - Quiz

Hoe heet het bot bij nummer 5?
A
Sleutelbeen
B
Bovenarm
C
Schouderblad
D
opperarmbeen

Slide 30 - Quiz

Hoe heet het bot bij nummer 6?
A
Borstbeen
B
Wervel
C
Heupbeen
D
Ribben

Slide 31 - Quiz

Hoe heet het bot bij nummer 7?
A
Borstbeen
B
Wervel
C
Heupbeen
D
Ribben

Slide 32 - Quiz

Heeft dit skelet ook een schouderblad?
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quiz

Wat zie je in deze afbeelding?
A
Een ellenboog
B
Een gewricht
C
Iets buigbaars

Slide 34 - Quiz

Hoe noem je nummer 7?
A
Objectief
B
Diafragma
C
Revolver
D
Oculair

Slide 35 - Quiz

Hoe noem je nummer 3?
A
Objectief
B
Diafragma
C
Revolver
D
Oculair

Slide 36 - Quiz

Aan welke scherpstel schroef mag je altijd draaien?
A
Klein schroef
B
Grote schroef
C
Diafragma
D
Preparaat klem

Slide 37 - Quiz

Waar mee kan je het licht feller of minder fel maken?
A
Klein schroef
B
Grote schroef
C
Diafragma
D
Preparaat klem

Slide 38 - Quiz

Welk nummer geeft het diafragma aan?
A
5
B
7
C
1
D
11

Slide 39 - Quiz

Wat is mevr. Sandra haar favoriete dier?
A
Kat
B
Vis
C
Paard
D
Wolf

Slide 40 - Quiz