AGAA C1 week 2: toedieningswegen en - vormen

Leerdoelen
Aan het eind van de les weet je:
  • Waar we geneesmiddelen bij de mens kunnen gebruiken;
  • Hoe de verschillende toedieningsvormen heten;
  • Hoe de verschillende toedieningsoutes heten;
  • Wat de voor - en nadelen van de verschillende toedieningsvormen zijn;
  • Welke toedieningsvorm in welke situatie de voorkeur heeft;
  • Hoe je de verschillende toedieningsvormen gebruikt;
  • Hoe het geneesmiddel op de plaats van werking komt;
  • Wat het verschil is tussen lokale en systemische behandeling;

Aan het eind van de les kan je:
  • De wijze van gebruik van een bepaald toedieningsvorm aan de cliënt uitleggen;


1 / 11
next
Slide 1: Slide
Geneesmiddelkennis ApothekersassistentenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Leerdoelen
Aan het eind van de les weet je:
  • Waar we geneesmiddelen bij de mens kunnen gebruiken;
  • Hoe de verschillende toedieningsvormen heten;
  • Hoe de verschillende toedieningsoutes heten;
  • Wat de voor - en nadelen van de verschillende toedieningsvormen zijn;
  • Welke toedieningsvorm in welke situatie de voorkeur heeft;
  • Hoe je de verschillende toedieningsvormen gebruikt;
  • Hoe het geneesmiddel op de plaats van werking komt;
  • Wat het verschil is tussen lokale en systemische behandeling;

Aan het eind van de les kan je:
  • De wijze van gebruik van een bepaald toedieningsvorm aan de cliënt uitleggen;


Slide 1 - Slide

welke toedieningsvorm is dit en waar gebruik je die?
A
ovules en rectaal
B
ovules en vaginaal
C
zetpillen rectaal
D
zetpillen vaginaal

Slide 2 - Quiz

Welke toedieningsvorm is dit en waar dien je die toe?
A
infuus, oraal
B
infuus, subbutaan
C
injectie, subcutaan
D
injectie, tracheaal

Slide 3 - Quiz

welke toedieningsvorm is dit en hoe dien je dit toe?
A
applicator rectaal gebruik
B
applicator vaginaal gebruik
C
inhalator oraal gebruik
D
inhalator tracheaal gebruik

Slide 4 - Quiz

welke toedieningsvorm is dit en hoe dien je die toe?
A
dosisaerosol, tracheaal
B
poederinhalator, tracheaal
C
dosisaerosol, oraal
D
poederinhalator, oraal

Slide 5 - Quiz

Otoguttae zijn ...... druppels en dien je toe in het ............
A
neusdruppels in de neus
B
oogdruppels in het oog
C
oordruppels in het oor
D
stoomdruppels, tracheaal

Slide 6 - Quiz

sleep de toedieningsvorm naar de plaats van toediening
oog
mond
vagina
ader
neus
oor
anus
oculoguttae
dragees
ovules
suppositoria
infuus
pulveres
rhinoguttae
otoguttae
oculentum

Slide 7 - Drag question

Een geneesmiddel zit in een tablet met vertraagde afgifte. Noem zeven verschillende namen die aanduiden dat het een tablet met vertraagde afgifte is;

Slide 8 - Open question

Een geneesmiddel heeft een heel slechte smaak. Welk soort tablet kies ik?

Slide 9 - Open question

Er zijn tabletten van 25, 50 en 100 mg beschikbaar en een drank. Een kind van 10 jaar oud moet 10 mg van een geneesmiddel krijgen. Welke toedieningsvorm is geschikt?

Slide 10 - Open question

Iemand kan niet meer slikken. Welke toedieningsvormen kan je nog wel gebruiken?

Slide 11 - Open question