Centraal Examen Nederlands 2F

Centraal Examen MBO
1 / 79
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,3

This lesson contains 79 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Centraal Examen MBO

Slide 1 - Slide

Wat houdt het CE in?
- Lezen én kijken en luisteren
- Dit examen maak je op de computer
- Totaal: 90 minuten (2F)
- Let op: je krijgt één cijfer voor beide onderdelen

Slide 2 - Slide

Wat denk je te moeten
kunnen en/of kennen?

Slide 3 - Mind map

Wat moet je kunnen en kennen?
- Tekstdoel (begrijpen)
- Hoofd- en bijzaken (begrijpen)
- De opbouw van een tekst (evalueren)
- Feiten en meningen (begrijpen)
- Bedoelingen herkennen (interpreteren)
- informatie toepassen (begrijpen en interpreteren)
- Tussenkopjes kiezen (begrijpen en interpreteren) 
-  Een tekst samenvatten (hoofd- en bijzaken!)

Slide 4 - Slide

 90% multiple choice vragen 


- Begrijpen (tekstsoort, hoofdgedachte, relaties en verbanden, standpunt, argumenten, feiten meningen onderscheiden)
- interpreteren (wat bedoelt de schrijver, wat is zijn opvatting,  wat denkt en voelt hij, je moet hier conclusies trekken)
- samenvatten
- evalueren (argumentatie en informatie beoordelen op betrouwbaarheid en validiteit, doel van schrijver herkennen en de talige middelen die hij gebruikt om dat doel te bereiken)

Slide 5 - Slide

Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte?

Slide 6 - Mind map

Welke TEKSTDOELEN ken je?

Slide 7 - Open question

Noem een TEKSTSOORT

Slide 8 - Open question

Tekst
Informeren
Activeren
Vermaken
Instrueren
Verkiezingsaffiche
Reclame-folder
Handleiding
Gedicht
Krantenartikel
Songtekst
Geboortekaartje

Slide 9 - Drag question

Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot

Slide 10 - Quiz

In een tekst over asieldieren beschrijft een schrijver zijn huisdieren, waarvan hij er 2 uit het asiel heeft gehaald en 1 niet.
Vervolgens stelt hij zichzelf de vraag: "Zijn asieldieren leukere dieren dan
dieren die niet uit het asiel komen?"

Op welke manier(en) heeft de schrijver de tekst ingeleid?
A
Beschrijving van de aanleiding + vragen stellen
B
Situatieschets + beschrijving van de aanleiding
C
Beschrijving van de aanleiding + een probleem
D
Situatieschets + vragen stellen

Slide 11 - Quiz

Welke tussenkopjes kunnen er staan in een tekst over jullie opleiding?

Slide 12 - Mind map

Aan het einde van een tekst staat: dus we gaan nooit meer met de auto op vakantie.

Welke manier van afsluiten heeft de schrijver hier gebruikt?
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Aanbeveling
D
Oplossing

Slide 13 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 14 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld

Slide 15 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 16 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

We begonnen met tien mensen, toen melden zich er nog eens tien. Nu is ons lokaal te klein.
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Volgorde van tijd

Slide 17 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 18 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 19 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 20 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 21 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 22 - Quiz

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 23 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 24 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 25 - Quiz

Waar hebben jullie
nog behoefte aan?

Slide 26 - Mind map

Facet

Slide 27 - Slide

Examenonderdelen
TOA schrijven
Centraal examen Lezen/Luisteren
(Gesprekken)
(Spreken)

Slide 28 - Slide

Zakelijke brief
Examenonderdeel Schrijven 2F

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Email opstellen
Examenonderdeel
Schrijven 2F

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Artikel
Examenonderdeel
Schrijven 2F

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Advertentie/flyer/uitnodiging
Examenonderdeel
Schrijven 2F

Slide 38 - Slide

Met een advertentie kondig je iets aan, je doel is mensen over te halen om te komen of iets te kopen.

-     korte tekst

-    De 5W+1H-vragen moeten duidelijk zijn (wat, waar, wanneer, wie, waarom en hoe)
-    aantrekkelijke lay-out (verschillende lettertypes /     lettergroottes/cursief/vet)




Slide 39 - Slide

CE Lezen/Luisteren
Oefentoetsen

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Geachte meneer/mevrouw,
A
Juiste aanhef voor een zakelijke mail
B
Onjuiste aanhef voor een zakelijke mail

Slide 43 - Quiz

Met Vriendelijke Groet,
A
Juiste afsluiting van een zakelijke mail
B
Onjuiste afsluiting van een zakelijk mail

Slide 44 - Quiz

Samenhang houdt in dat je logisch (opvolgend) verhaal schrijft met een kop, een romp en een staart.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 45 - Quiz

DOELEN


- je kunt het onderwerp in een tekst vinden (herhaling); 

- je kunt aan de bron van een tekst zien waar deze vandaan komt en wie het heeft geschreven;

- je weet wat deelonderwerpen zijn, hoe je deze in een tekst kunt vinden en ik kan ze benoemen;

- je weet wat de hoofdgedachte van een tekst is en kunt de hoofdgedachte van een tekst vinden.

onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte

Slide 46 - Slide

Weet je nog?
Wat is oriënterend lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig

Slide 47 - Quiz

Weet je nog?
Wat is globaal lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig

Slide 48 - Quiz

Weet je nog?
Wat is precies lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig

Slide 49 - Quiz

Weet je nog?
Met welke vraag vind je het onderwerp
in een tekst?

Slide 50 - Mind map

Weet je nog?
Wat bekijk en lees je als je een tekst oriënterend leest?

Slide 51 - Mind map

DEELONDERWERPEN
In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze kleinere aspecten van het onderwerp zijn deelonderwerpen.

Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.

Slide 52 - Slide

DEELONDERWERPEN
Als je heel snel wilt weten wat de deelonderwerpen in een tekst zijn, dan lees je een tekst globaal.

Bij globaal lezen lees je alleen de eerste en de laatste zin van elke alinea.

Slide 53 - Slide

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over voetbal?
A
De verzorging van een konijn
B
Het tenue
C
Kruidentuin
D
Koffiebonen

Slide 54 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 55 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 56 - Quiz

HOOFDGEDACHTE van een tekst


- het belangrijkste van een tekst kan 

in één zin samengevat worden:
de hoofdgedachte

Slide 57 - Slide

HOE VIND JE DE HOOFDGEDACHTE?


De hoofdgedachte staat MEESTAL in de inleiding of het slot (dus niet altijd!)

Je vindt de hoofdgedachte door de tekst precies te lezen (je leest de tekst goed van de eerste zin tot en met de laatste zin).

Slide 58 - Slide

Een hoofdgedachte is
A
het onderwerp
B
de titel
C
het belangrijkste in 1 zin

Slide 59 - Quiz

Een goede tekst bestaat uit 
drie delen

- een inleiding
- het middenstuk (kern)
- een slot

Slide 60 - Slide

INLEIDING

- vertelt op een interessante en boeiende manier wat het onderwerp van een tekst is

Slide 61 - Slide

MIDDENSTUK (KERN)

- bestaat vaak uit meerdere alinea's
- vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp
- elke alinea kan een tussenkopje hebben

Slide 62 - Slide

SLOT

- dit is de afronding van de tekst
- hierin staat de conclusie, de hoofdgedachte of een samenvatting met de belangrijkste zaken op een rij

Slide 63 - Slide

Hoe lees je een tekst globaal?
A
Je leest de hele tekst
B
Je leest alleen de titel
C
Je leest de eerste en laatste zinnen van alinea's
D
Je bekijkt alleen de plaatjes

Slide 64 - Quiz

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Middenstuk en slot
D
Inleiding en slot

Slide 65 - Quiz

Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de inleiding
B
de mening van de schrijver
C
de conclusie
D
de deelonderwerpen

Slide 66 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 67 - Quiz

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 68 - Quiz

GELEERD?


- je kunt het onderwerp in een tekst vinden (herhaling); 

- je kunt aan de bron van een tekst zien waar deze vandaan komt en wie het heeft geschreven;

- je weet wat deelonderwerpen zijn, hoe je deze in een tekst kunt vinden en ik kan ze benoemen;

- je weet wat de hoofdgedachte van een tekst is en kunt de hoofdgedachte van een tekst vinden.

onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte

Slide 69 - Slide

Wat wist je al?

Slide 70 - Open question

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 71 - Open question

* Niveau 3F (havo/mbo niveau 4)
* Lezen/luisteren
* Schrijven
* Spreken/gesprekken
* #OO Examinering 2019-2020 Herman Brood Academie;
* Examenbureau

Slide 72 - Slide

Voorwaarden slagen 2F
  • deelname aan alle onderdelen!
  • ten minste een 5,0 

Slide 73 - Slide

Voorwaarden slagen 3F
  • deelname aan alle onderdelen!
  • NE -> 5,0 of hoger          EN -> 6,0 of hoger
  • EN -> 6,0 of hoger          NE -> 5,0 of hoger

Slide 74 - Slide

Herkansingen 
- 2 examengelegenheden 

- Derde extra examengelegenheid officieel aanvragen bij examencommissie.

- Gesprekken voeren, Schrijven en Spreken: aan het eind van schooljaar.

Slide 75 - Slide

Slide 76 - Slide

Waar ben jij goed in tijdens een gesprek? (sterke kant)

Slide 77 - Open question

Wat vind je moeilijk tijdens het voeren van een gesprek? (aandachtspunt)

Slide 78 - Open question

Slide 79 - Video