Grammar - Quantifiers

Quantifiers
Met quantifiers geef je aan om hoeveel 'iets' gaat.
(Denk aan het woord quantity).
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Quantifiers
Met quantifiers geef je aan om hoeveel 'iets' gaat.
(Denk aan het woord quantity).

Slide 1 - Slide

Hoeveel?
Welke quantifier gebruiken? Nagaan of het gaat om:
countable (telbare) of uncountable (ontelbare) zelfstandig naamwoorden. 

Bedenk bij de volgende dia's na of je iets kunt tellen of niet.

Slide 2 - Slide


A
Uncountable
B
Countable

Slide 3 - Quiz

Love
A
Uncountable
B
Countable

Slide 4 - Quiz

Sunlight
A
Countable
B
Uncountable

Slide 5 - Quiz

Bread
A
Uncountable
B
Countable

Slide 6 - Quiz

Series
A
Uncountable
B
Countable

Slide 7 - Quiz

Hoe kun je het nagaan?
Zet een getal voor het zelfstandig naamwoord.
One air, two airs... 😆
One sunlight, two sunlights... 🤗

Slide 8 - Slide

Tiny test!
Probeer niet na te denken, maar kies op gevoel. 

Slide 9 - Slide

I drank .... water today.
A
little
B
few

Slide 10 - Quiz

There are ......... soldiers.
A
a few
B
a little

Slide 11 - Quiz

This is .... rice.
A
few
B
little

Slide 12 - Quiz

A ..... drinks
A
few
B
little

Slide 13 - Quiz

I only have ..... money left.
A
little
B
few

Slide 14 - Quiz

Do you want .... sugar in your tea?
A
a few
B
a little

Slide 15 - Quiz

Dus welke quantifiers?
Weinig/een beetje:
Countable nouns
Uncountable
nouns
Few
Little
A few
A little
Countable: I only have a few M&M's.
Uncountable: There is little sunshine today.

Slide 16 - Slide

Welke quantifiers?
Veel:
Countable
Uncountable
Soort zin
Lots
Lots
Bevestigend
A lot
A lot
Bevestigend
Many
Much
Ontkennend

Slide 17 - Slide

The end
Hoe ging het? Nog meer uitleg nodig? Of samen oefenen?

Slide 18 - Slide