What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Rijn IJssel
Visit the website
‹
Return to search
taalcompleet A1, thema 4 herhaling
herhaling A1 thema 4
Eten en drinken
1 / 43
next
Slide 1:
Slide
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
This lesson contains
43 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
herhaling A1 thema 4
Eten en drinken
Slide 1 - Slide
Woorden met -ig
Woorden die eindigen met -ig, zeg je als -ug.
Denk aan de /u/ van b
u
s.
twintig
nodig
jarig
gezellig
rustig
veilig
Slide 2 - Slide
Wat hoor je?
Slide 3 - Open question
Wat hoor je?
Slide 4 - Open question
Wat hoor je?
Slide 5 - Open question
Wat hoor je?
Slide 6 - Open question
Wat hoor je?
Slide 7 - Open question
Wat is dit?
Slide 8 - Open question
Wat is dit?
Slide 9 - Open question
Wat is dit?
Slide 10 - Open question
Wat is dit?
Slide 11 - Open question
Wat is dit?
Slide 12 - Open question
Wat is dit?
Slide 13 - Open question
Wat is dit?
Slide 14 - Open question
Wat is een goede zin met het woord?
nooit
A
Appels zijn nooit blauw.
B
Appels zijn nooit rood.
C
Appels zijn nooit groen.
Slide 15 - Quiz
Wat is een goede zin met het woord?
meestal
A
Een tomaat is meestal grijs.
B
Een tomaat is meestal geel.
C
Een tomaat is meestal rood.
Slide 16 - Quiz
Wat is een goede zin met het woord?
lekker
A
De pan is lekker.
B
Het ijs is lekker.
C
De tafel is lekker.
Slide 17 - Quiz
Wat is een goede zin met het woord?
altijd
A
Een week heeft altijd 12 dagen.
B
Een week heeft altijd 7 dagen.
C
Een week heeft altijd 30 dagen.
Slide 18 - Quiz
Wat is een goede zin met het woord?
vind
A
Ik vind de opdracht moeilijk.
B
Ik vind Nederlands.
C
Ik vind donderdag 7 januari.
Slide 19 - Quiz
Vraagwoorden
Slide 20 - Slide
Wat is een goede vraag?
A
Wanneer doe jij?
B
Wanneer bent u?
C
Wanneer ga jij naar huis?
D
Wanneer boterhammen eten jullie?
Slide 21 - Quiz
Wat is een goede vraag?
A
Wie drinkt u?
B
Wie koop jij?
C
Wie doe jij?
D
Wie bent u?
Slide 22 - Quiz
Wat is een goede vraag?
A
Waar koop jij groente?
B
Waar koekjes maak jij?
C
Waar jij komt vandaan?
D
Waar kopjes thee drink jij?
Slide 23 - Quiz
Zet de zin in de goede volgorde:
staan / de borden/ waar / ?
Slide 24 - Open question
Zet de zin in de goede volgorde:
ik / nodig/ hoeveel tomaten/ heb/ ?
Slide 25 - Open question
Zet de zin in de goede volgorde:
's ochtends/ drink/ wat/ jij/ ?
Slide 26 - Open question
Zet de zin in de goede volgorde:
de groenten/ wie/ snijdt/ ?
Slide 27 - Open question
Zet de zin in de goede volgorde:
naar de markt/ jij/ ga/ wanneer/ ?
Slide 28 - Open question
Wat is dit?
Slide 29 - Open question
Wat is dit?
Slide 30 - Open question
De lamp is ...
Slide 31 - Open question
De lamp is ...
Slide 32 - Open question
Wat is dit?
Slide 33 - Open question
Maak een hele zin:
Wat eet je 's ochtends?
Slide 34 - Open question
Maak een hele zin:
Wat drink je graag?
Slide 35 - Open question
Maak een hele zin:
Welk eten vind je lekker?
Slide 36 - Open question
Maak een hele zin:
Wat doe je met een mes?
Slide 37 - Open question
Maak een hele zin:
Wat vind je niet lekker?
Slide 38 - Open question
Maak een hele zin:
Wat kook jij vaak?
Slide 39 - Open question
Wat is de goede vorm van gaan?
Jullie ... naar de slager.
A
gaan
B
gaa
C
gan
D
ga
Slide 40 - Quiz
Wat is de goede vorm van spreken?
Hij ... goed Nederlands.
A
speken
B
spreek
C
sprekt
D
spreekt
Slide 41 - Quiz
Wat is de goede vorm van staan?
Jij ... in de rij bij de kassa.
Slide 42 - Open question
Wat is de goede vorm van komen?
Ik ... morgen bij je koffie drinken.
Slide 43 - Open question