hebben of zijn en woordenschat

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Korte herhaling: hebben of zijn
  • Nieuwe woorden leren
  • Herhaling woordenschatkennis

Slide 2 - Slide

Welke vorm van hebben of zijn hoort in deze zin:

Deze zomer ________ we veel gefietst.

Slide 3 - Open question

Welke vorm van hebben of zijn hoort in deze zin:

________ hij helemaal naar Antwerpen gefietst?

Slide 4 - Open question

Welke vorm van hebben of zijn hoort in deze zin:

Zij _________ vorig jaar getrouwd.

Slide 5 - Open question

Welke vorm van hebben of zijn hoort in deze zin:

De plant _________ flink gegroeid.

Slide 6 - Open question

Welke vorm van hebben of zijn hoort in deze zin:

Ik __________ mezelf erg vergist.

Slide 7 - Open question

Welke vorm van hebben of zijn hoort in deze zinnen:
Ik
het  vel papier in tweeën geknipt.
Ik
geknipt voor die rol.
heb
ben

Slide 8 - Drag question

aanstaande (a.s.)

Slide 9 - Slide

De jongen wachtte bij hun nieuwe huis op zijn aanstaande.

Het verliefde stel trouwt aanstaande zaterdag.

Slide 10 - Slide

absoluut 

Slide 11 - Slide

beslist, ongetwijfeld
Het is beslist waar dat hij altijd aardig is.
helemaal, totaal, compleet
De president heeft in dat land de absolute macht.

Slide 12 - Slide

Wat is geen ander woord voor systeem?
A
ordening
B
stelsel
C
situatie
D
opbouw

Slide 13 - Quiz

Deze situatie vormt een probleem.
Vul het bijvoeglijk naamwoord hierbij in:
Deze situatie is _____________.

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Welke werkwoorden kun je gebruiken bij het plaatje op de vorige slide?

Slide 16 - Mind map

Slide 17 - Slide