This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.
Het hele werkwoord dat in de zin niet van getal of tijd veranderd kan worden. (pv is onderstreept + VD is vetgedrukt, inf. is wit)
Wij konden elke dag wel een ijsje gegeten hebben.
Zouden zij op school geweest zijn?
Wij staan op de kinderen te wachten.
Er wordt een bevel aangegeven en er staat geen onderwerp in de zin. Vaak heeft de zin een uitroepteken!
Ga weg als het je niet bevalt.
Maak de toets!
Leer de theorie die ik opgeef!
Er wordt gezegd hoe iets gebeurt.
Jullie zitten lezend achter de laptop.
Ik loop pratend door het lokaal.
Jullie maken zittend de opdrachten.
VORM: Infinitief + -d
Het bijvoeglijke naamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord (mensen / dieren / dingen)
De gekochte laptop doet het goed.
Hij zag de gemaakte toetsen op de tafel liggen.
Jullie zullen de gekregen cijfers in magister zien.
De geverfde lokalen stinken nog een beetje.
Het bijvoeglijke naamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord ( mensen / dieren / dingen)
De goedwerkende laptop was duur.
Hij zag de trillende telefoon op de tafel liggen.
Jullie zullen de kijkende mensen tijdens de les zien.
De vervende mensen zijn een beetje vies.
Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.