L3-N4-Schrijven-P5-Les05-oefening werkwoordspelling

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Vorige week hadden ze ruzie en toen (smijten) Agnes het halve servies kapot.


Slide 4 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Het nieuwtje (verspreiden) zich destijds als een lopend vuurtje.


Slide 5 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Vorig jaar (skiën) hij nog over de zwarte piste, maar dat durft hij niet meer.


Slide 6 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Tegenwoordig (wandelen) hij elke week 15 kilometer.


Slide 7 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Simon heeft ons drie keer (roepen).


Slide 8 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Zijn salaris (besteden) hij tegenwoordig aan allerlei nutteloze dingen.


Slide 9 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Vorige maand (verdwijnen) er een biljet van 20 euro uit mijn portemonnee.


Slide 10 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

In februari 1963 (vriezen) het bijna elke dag.


Slide 11 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Melden u zich hier even aan?


Slide 12 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Ad heeft zelf een wiegje (timmeren)?


Slide 13 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Rijkswaterstaat (verbreden) de komende tijd de A2.


Slide 14 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op. Uit de zin blijkt of je tegenwoordige tijd of verleden tijd moet gebruiken.

Mijn vriendin (lijden) nog altijd aan een vervelende ziekte.


Slide 15 - Open question

E-mail voorbeeld

Slide 16 - Slide

En nu aan de slag......

Slide 17 - Slide

Zoek op internet informatie om alinea 4 en 5 onder het tussenkopje "Hoe voorkomen we de gehoorschade in de toekomst?" te schrijven.
Noteer direct je bron(nen).

Slide 18 - Slide