Vraagzinnen en Vraagwoorden 2.1.4

Vraagzinnen en vraagwoorden
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vraagzinnen en vraagwoorden

Slide 1 - Slide

Vraagwoorden

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

WIE?
Wie is jouw juf?
Monique
Wie = een persoon

Slide 4 - Slide

WAT?
Wat ga je doen?
Ik ga lezen.
Wat = een ding/dingen.

Slide 5 - Slide

WAAR?
Waar is juf Rena?
Rena is op school.
Waar = plaats/plek. 

Slide 6 - Slide

WANNEER?
Wanneer heeft Monique vakantie?
Vanaf zaterdag, 19 oktober.
Wanneer = datum/tijd.

Slide 7 - Slide

Waarom?
Waarom is Monique op school?
Omdat ze les geeft.
Waarom = reden. 

Slide 8 - Slide

Hoe?
Hoe ga jij naar school?
Met de bus.
Hoe = manier.

Slide 9 - Slide

_______ is moe?
A
Wie
B
Wat
C
Wanneer
D
Hoe

Slide 10 - Quiz

_____ doe je?
A
Wie
B
Wat
C
Hoe
D
Wanneer

Slide 11 - Quiz

______ is boos?
A
Wanneer
B
Waar
C
Wat
D
Wie

Slide 12 - Quiz

_________ ben je thuis? Om tien uur.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
D
Hoe

Slide 13 - Quiz

_________ is de school? In Zuidoost.
A
Wie
B
Wanneer
C
Waarom
D
Waar

Slide 14 - Quiz

___________ hebben we de toets? Vrijdag.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
D
Hoe

Slide 15 - Quiz

_______ ga jij naar school? Om Nederlands te leren.
A
Wie
B
Hoe
C
Waarom
D
Waar

Slide 16 - Quiz

______ reis jij morgen? Met de trein.
A
Waarom
B
Hoe
C
Wat

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Link

Begin een vraag met WIE.

Slide 19 - Mind map

Begin een vraag met WAT.

Slide 20 - Mind map

Begin een vraag met WAAR.

Slide 21 - Mind map

Begin een vraag met WANNEER.

Slide 22 - Mind map

Begin een vraag met WAAROM.

Slide 23 - Mind map

Begin een vraag met HOE.

Slide 24 - Mind map

vraagwoord    werkwoord          wie of wat    

wie                     ben                           jij?
wanneer           is                               het vakantie?

Slide 25 - Slide

Je kunt een vraag ook met een werkwoord beginnen.


Slide 26 - Slide

Vraagzinnen
Werkwoord                wie/wat?                        rest              
                                                                                   wanneer/wat/waar?

Willen                              jullie                             thee?
Loopt                               hij                                  altijd naar school?
Ga                                     jij                                    boodschappen doen?

Slide 27 - Slide

Let op!!!!!!!!!!!!!!
Vraagzin met jij
T moet WEG


Jij loopt naar school.  Loop jij naar school?
Jij gaat naar de zee. Ga jij naar de zee?

Slide 28 - Slide

Maak een vraag:
Jullie gaan elke dag naar de Jumbo.

Slide 29 - Mind map

Maak een vraag:
Jij zwemt altijd op zondag.

Slide 30 - Mind map

Maak een vraag:
Jij maakt altijd grappen.

Slide 31 - Mind map

Maak een vraag:
Hij loopt elke dag naar het bos.

Slide 32 - Mind map

Maak een vraag:
Wij gaan elke maand naar een restaurant.

Slide 33 - Mind map

De poes slaapt.
(maak de vraag)

Slide 34 - Open question

De jongen drinkt cola.
(maak de vraag)

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Link