What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Rijn IJssel
Visit the website
‹
Return to search
Les 2 CE: Signaalwoorden & tekstverbanden
Les 2 CE: Signaalwoorden en tekstverbanden
1 / 22
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
22 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Les 2 CE: Signaalwoorden en tekstverbanden
Slide 1 - Slide
Opfrisser vorige les: Tekstdoelen
1. Welke tekstdoelen weet je nog?
2. Wat is de hoofdgedachte?
3. Waar staat de hoofdgedachte in
de tekst?
4. Wat is een kernzin?
Slide 2 - Slide
Wat leer je vandaag?
Na deze les kun je met behulp van signaalwoorden verbanden in een tekst uitleggen.
Slide 3 - Slide
Ooit heb je geleerd wat
voegwoorden
zijn;
Voegwoorden
noemen we ook wel
signaalwoorden
;
Signaalwoorden verbinden zinnen en woorden met elkaar;
Slide 4 - Slide
Waarom gebruik je signaalwoorden in een zin?
Je verbindt zinnen en woorden met elkaar;
Je maakt verbanden in je tekst duidelijk
;
Daardoor kan de lezer jouw tekst beter begrijpen;
Welke signaalwoorden zijn er?
Slide 5 - Slide
Welke voegwoorden/signaalwoorden heb je onthouden ?
Slide 6 - Mind map
Welke signaalwoorden zijn er?
Slide 7 - Slide
Ik hou van zon, strand
en
zee.
Ik wil graag die sneakers kopen,
maar
ik heb mijn salaris nog niet binnen.
Omdat
het regent, blijf ik binnen.
Slide 8 - Slide
Een verband kan zijn:
Volgorde:
eerst, daarna, tenslotte.
Opsomming
: en, ook.
reden of argument
: want, omdat.
tegenstelling
: maar, echter, toch.
oorzaak-gevolg
: doordat, waardoor, daardoor.
Slide 9 - Slide
Signaalwoorden maken een verband duidelijk; ze geven de lezer een
signaal
.
Een soort verband is bijvoorbeeld
volgorde
:
Eerst
pak je de trein naar Arnhem.
Daarna
pak je de bus naar de Thorbeckestraat.
Vervolgens
loop je nog 2 minuten.
Dan
heb je jouw bestemming bereikt.
Volgorde
Slide 10 - Slide
Nog een voorbeeld:
Eerst
ga ik ontbijten.
Daarna
stap ik onder de douche.
Ten slotte
kleed ik mij aan.
Wat als je de signaalwoorden
niet
gebruikt:
Ik ga ontbijten. Ik stap onder de douche. Ik kleed mij aan .... wat vind je beter?
Volgorde
Slide 11 - Slide
Wat is het signaalwoord?
Eerst ga ik op bezoek bij mijn moeder. Daarna ga ik wat drinken met mijn vrienden.
A
Eerst
B
Met
C
Op
D
Daarna
Slide 12 - Quiz
Opsomming
In de supermarkt koop ik eieren, melk
en
brood.
Als ik op vakantie ga neem ik een zwembroek, tandenborstel
en
handdoek mee.
Ook
neem ik mijn telefoon mee.
Opsomming
Slide 13 - Slide
Ik wil graag nog een keer naar Japan en Australië op vakantie.
Welke signaalwoord staat in deze zin?
A
Nog
B
Een
C
En
D
Op
Slide 14 - Quiz
Een ander verband:
reden (iemand doet een uitspraak en geeft een reden).
Ik ga vanmiddag naar de kapper (uitspraak), want mijn haar is veel te lang (reden).
Ik ga niet met het vliegtuig (uitspraak), omdat ik hoogtevrees heb (reden).
'Want'
en
'omdat'
zijn signaalwoorden.
Reden
Slide 15 - Slide
Ik ga morgen niet naar school, [ ...] ik ben ziek.
Welke signaalwoord hoort tussen de haakjes?
A
En
B
Eerst
C
Want
D
Maar
Slide 16 - Quiz
Een ander verband:
oorzaak-gevolg
Doordat
ik al mijn brood heb opgegeten (oorzaak), heb ik nu geen lunch meer (gevolg).
Bij de bakker was al het brood al verkocht (oorzaak).
Daardoor
moest Ahmed naar de supermarkt om brood te halen (gevolg).
Oorzaak-gevolg
Slide 17 - Slide
Er is kortsluiting geweest in de fabriek. [ ... ] werken de machines niet.
Welke signaalwoord hoort tussen de haakjes?
A
Daardoor
B
Want
C
En
D
Ten slotte
Slide 18 - Quiz
Oorzaak/gevolg
en
reden
lijken op elkaar.
Het verschil:
Bij reden/argument heb je de vrijheid om te kiezen. Je kunt dus kiezen wat je wilt doen. Doe je het wel of doe je het niet?
Ik ga mijn kamer niet schoonmaken, want ik heb geen zin.
> je hebt de keuze om je kamer schoon te maken. Je kunt het ook niet doen.
Bij oorzaak/gevolg geen keuze. Als de treinen niet rijden, kun jij daar niks aan doen.
Slide 19 - Slide
Een ander verband:
tegenstelling
Biniam was op tijd,
maar
Fnan was te laat.
Jij zou het geld overmaken,
echter
heb ik nog niks ontvangen.
In Arnhem is het mooi weer,
maar
in Nijmegen regent het heel hard.
Tegenstelling
Slide 20 - Slide
Voegwoorden noemen we dus ook wel signaalwoorden;
Ze voegen niet alleen woorden of zinnen aan elkaar, maar ze geven ook verbanden aan in de tekst (signaal);
Voegwoorden/signaalwoorden hebben dus echt een functie!
Slide 21 - Slide
En nu samen oefenen !
Slide 22 - Slide