Blok 0-1

Facilitaire dienstverlening
Catering en Inrichting 



Blok  1
1 / 29
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Facilitaire dienstverlening
Catering en Inrichting 



Blok  1

Slide 1 - Slide

Over dit blok
Over de facilitaire dienst

Welkom bij de facilitaire dienst! Je gaat de komende acht weken als facilitair medewerker aan de slag. Je zult erachter komen dat werken in de facilitaire dienst heel gevarieerd kan zijn. Aan het einde van deze stage heb je een goed beeld van de facilitaire dienst. Maar ook van de vaardigheden en kwaliteiten die je nodig hebt om er te werken.




Slide 2 - Slide

Wat leer je deze les? 
  • Draaiboek maken
  • Zakelijke email schrijven
  • Beroepshouding 


Slide 3 - Slide

Hoe maak je deze les?
In deze LessonUp komt de theorie en de begrippen terug van het blok waarin we aan het werk zijn. Op deze manier kun je overzichtelijk zelfstandig aan het werk. 
In deze LessonUp staat welke opdrachten uit het boek je wanneer moet maken. 
Je mag natuurlijk ook eerst deze les doorlopen en later alle opdrachten uit het boek maken. 

Slide 4 - Slide

Opdracht 1

Maak opdracht 1; Vaardigheden in de facilitaire dienst in je online boek. 

Slide 5 - Slide

Draaiboek maken

Slide 6 - Slide

Elke facilitaire medewerker moet kunnen organiseren. Van tevoren stel je een draaiboek op. In een draaiboek staat de organisatie van een activiteit beschreven.

Je hebt bij Mens en Activiteit geleerd hoe je een draaiboek moet maken. Hoe zat het ook al weer? 
Kijk het filmpje op de volgende dia om je geheugen weer op te frissen. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Opdracht 2
Maak opdracht 2; Vergaderschema en opdrachtenformulier

Lees de opdracht door in je online boek. 
Opdracht 2.1 en 2.6  krijg je van de docent op papier. 

2.2, 2.3, 2.4 en 2.5 maak je online.

Slide 9 - Slide

Zakelijke email schrijven 

Slide 10 - Slide

Een zakelijk e-mailbericht bestaat uit dezelfde onderdelen als een zakelijke brief. Verschil is dat het bericht van het scherm wordt afgelezen, daarom moet het kort en bondig zijn. 
Houd je aan de volgende regels.

Slide 11 - Slide

  1. Begin je bericht met een passende aanhef. Bijvoorbeeld: Geachte mevrouw Jansen,.
  2. Kom snel tot de boodschap van je bericht: wat wil je vertellen?
  3. Gebruik geen opmaak of bijzondere lettertypen: verdeel het bericht alleen in alinea’s met een witregel ertussen.
  4. Zorg dat de e-mail duidelijk en logisch is opgebouwd.
  5. Gebruik een passende afsluiting. Bijvoorbeeld: Met vriendelijke groet, [je voor- en achternaam].
  6. Zorg dat de e-mail foutloos is: fouten in een zakelijke e-mail maken een erg slordige indruk.
  7. Gebruik beslist geen emoticons of andere symbolen.
  8. Controleer voordat je de e-mail verstuurt:

  • of de e-mail duidelijk is;
  • of gegevens van de geadresseerde juist zijn;
  • of er geen taalfouten in staan









Slide 12 - Slide

  1. Aan: hier typ je het e-mailadres van degene aan wie je de e-mail stuurt.
  2. CC: hier typ je het e-mailadres van degene die ook op de hoogte moet zijn van het bericht, maar die niet hoeft te reageren. De e-mailadressen in CC zijn zichtbaar voor de geadresseerden bij Aan en CC.
  3. BCC: hier typ je het e-mailadres van degene die ook op de hoogte moet zijn van het bericht. De e-mailadressen in BCC zijn niet zichtbaar voor de geadresseerden bij Aan en CC.







Slide 13 - Slide

4. Onderwerp: hier geef je een korte beschrijving van het onderwerp van de e-mail.

5. Bijgevoegd: hier kun je bijlagen toevoegen. Dit zijn extra documenten die je met de e-mail meestuurt.
6. Tekstveld: hier typ je het bericht.
7. Handtekening: aan het eind van het bericht kun je een e-mailhandtekening toevoegen.


Slide 14 - Slide

Opdracht 3





Maak opdracht 3; Contact met de klant in je online boek. 
Opdracht 3.7 hoef je niet te maken. 

Slide 15 - Slide

Beroepshouding

Slide 16 - Slide

Bij elke functie hoort ook een bepaalde beroepshouding. Je beroepshouding is de manier waarop jij als facilitair medewerker met klanten, collega’s en cliënten omgaat. Denk bijvoorbeeld aan anderen met respect behandelen.
 

Voor een goede beroepshouding heb je bepaalde karaktereigenschappen, sociale vaardigheden en beroepsvaardigheden nodig. Je karakter kun je niet veranderen, maar je kunt bepaalde eigenschappen wel verder ontwikkelen. Sociale vaardigheden kun je aanleren. Je leert dan hoe je met mensen moet omgaan. Beroepsvaardigheden leer je in je opleiding. Ze zorgen ervoor dat je je werk goed kunt uitvoeren.

Slide 17 - Slide

Eigenschappen
Bij verschillende beroepen zijn ook verschillende eigenschappen nodig. Voor het werken binnen de facilitaire dienstverlening zijn bijvoorbeeld de volgende eigenschappen belangrijk.
Betrouwbaarheid: Mensen moeten op je kunnen vertrouwen; je houdt je aan de afspraken en misbruikt informatie die je van anderen krijgt niet.
Eerlijkheid: Mensen weten wat ze aan je hebben als je eerlijk bent. Als je bijvoorbeeld geen oplossing weet voor een bepaald probleem, dan kun je dat eerlijk zeggen. Eerlijk zijn is ook zorgvuldig omgaan met de eigendommen van een ander.
Respect: Je houdt rekening met anderen en betuttelt ze niet. Mensen die bijvoorbeeld oud, gehandicapt of ‘anders’ zijn, laat je in hun waarde.
Verantwoordelijkheidsgevoel: Je hebt verantwoordelijkheden. Als mensen zelf iets niet kunnen, moet jij hulp bieden. Vaak kun je dit zelf doen, maar soms moet je er iemand bijhalen. Dat is dan jouw verantwoordelijkheid.
Dienstverlenende houding.: Je moet graag een ander willen helpen en plezier hebben in je werk!





Slide 18 - Slide

Sociale vaardigheden

Als je de juiste karaktereigenschappen hebt, kun je de juiste sociale vaardigheden ontwikkelen. Wat moet je kunnen?

  • Houd je aan de regels.
  • Toon initiatief. Je kunt niet altijd wachten tot iemand zegt wat je moet doen. Leer werk te zien en stap er zelf op af.
  • Leef je in de situatie van anderen in. Hiervoor moet je goed kunnen luisteren.
  • Toon respect voor andere waarden en normen. Niet iedereen denkt hetzelfde. Je zult verschillende denkbeelden tegenkomen. Iemand kan daardoor andere gewoonten hebben. Daar heb je respect voor en houd je rekening mee.
  • Gedraag je professioneel. Op je werk gedraag je je soms anders dan thuis. Je zorgt bijvoorbeeld dat je er altijd netjes en verzorgd uitziet, spreekt gasten aan met u en belt of e-mailt niet privé onder werktijd.




Slide 19 - Slide

Beroepsvaardigheden

Beroepsvaardigheden leer je in de opleiding.  Wat moet je kunnen?

  • Respecteer de privacy van cliënten. Iedereen heeft recht op privacy. Je komt bijvoorbeeld niet aan iemands spullen zonder het te vragen. Ook ga je bijvoorbeeld niet zonder toestemming een kamer van een cliënt binnen als er een verpleegkundige met de cliënt bezig is.
  • Ga zorgvuldig om met informatie. Niet iedereen hoeft alles van elkaar te weten. Het kan dat je te maken hebt met beroepsgeheim. Praat niet zomaar met anderen over je cliënten.
  • Houd werk en privé gescheiden. Het is niet goed als je problemen van je werk mee naar huis neemt. Thuis moet je uitrusten en nieuwe krachten opdoen voor de volgende werkdag. Je moet een bepaalde afstand bewaren. Sporten kan daarbij helpen, of op de fiets naar je werk gaan.    Andersom is het ook niet goed om problemen van thuis te bespreken op je werk.



Slide 20 - Slide

Opdracht 4
Maak opdracht 7 in je online boek.
7.11 hoef je niet te maken. 

Slide 21 - Slide

Belangrijke begrippen

Slide 22 - Slide

Draaiboek
Document waarin de organisatie van een activiteit staat beschreven.Wie moet wat wanneer doen en welke hulpmiddelen zijn daarbij nodig?

Doelgroep
Groep mensen voor wie je een activiteit wilt organiseren.

Aanhef
Begin van een e-mail of brief. Hoe spreek je degene die je mailt of een brief stuurt aan? Bijvoorbeeld: Geachte mevrouw Jansen.
BCC
Hier typ je in een e-mail het e-mailadres van degene die ook op de hoogte moet zijn van het bericht. De e-mailadressen in BCC zijn niet zichtbaar voor de geadresseerden bij Aan en CC.

Slide 23 - Slide

Beroepshouding
Optelsom van beroepsvaardigheden, sociale vaardigheden en je karakter die nodig zijn voor het goed uitoefenen van jouw beroep.
Sociale vaardigheden
Vaardigheden die te maken hebben met hoe je met andere mensen omgaat.
Beroepsvaardigheden
Vaardigheden, dingen die je moet kunnen, die bij een bepaald beroep horen. Bijvoorbeeld zorgvuldig omgaan met privé-gegevens.

Slide 24 - Slide

Even oefenen

Slide 25 - Slide

Wat is een doelgroep?
A
Persoon die de activiteit voor je heeft bedacht
B
Organisatie die winst maakt.
C
Groep mensen voor wie je een activiteit wilt organiseren.
D
Organisatie die geen winst maakt.

Slide 26 - Quiz

Wat is het verschil tussen CC en BCC?

Slide 27 - Open question

Wat heb je nodig voor een goede beroepshpouding?
A
Sociale vaardigheden
B
Beroepsvaardigheden
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide