What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Rijn IJssel
Visit the website
‹
Return to search
Verleden tijd 2
Persoonvorm in de verleden tijd
1 / 35
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
35 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Persoonvorm in de verleden tijd
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
- Een persoonsvorm staat in de verleden tijd als iets gebeurd of voorbij is
- Bij een sterk werkwoord verandert de klank
- Bij een zwak werkwoord schrijf je achter de stam -de(n) of -te(n)
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
De verleden tijd van
WERKEN
A
warken
B
werkten
Slide 4 - Quiz
De verleden tijd van
ETEN
A
aten
B
eetten
Slide 5 - Quiz
De verleden tijd van
SLAPEN
A
sliepen
B
slaapten
Slide 6 - Quiz
De verleden tijd van
STUREN
A
stuurden
B
storen
Slide 7 - Quiz
Sterke en zwakke werkwoorden
Verleden tijd
- achter een zwak werkwoord komt -te(n) of -de(n)
Voorbeeld: spelen - speelden
- een sterk werkwoord verandert van klank
Voorbeeld: lopen - liepen
Slide 8 - Slide
Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
ZITTEN
A
sterk
B
zwak
Slide 9 - Quiz
Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
WERKEN
A
sterk
B
zwak
Slide 10 - Quiz
Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
KIJKEN
A
sterk
B
zwak
Slide 11 - Quiz
Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
FIETSEN
A
sterk
B
zwak
Slide 12 - Quiz
Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
KOKEN
A
sterk
B
zwak
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Verleden tijd. Welke is goed?
LACHEN
A
Ik lachte
B
Ik lach
C
Wij laggen
D
Ik lachde
Slide 15 - Quiz
Verleden tijd. Welke is goed?
WERKEN
A
Ik work
B
Ik werkt
C
Wij werkten
D
Wij worken
Slide 16 - Quiz
Verleden tijd. Welke is goed?
LEREN
A
Ik leer
B
Ik leerde
C
Wij leerde
D
Ik leerden
Slide 17 - Quiz
Verleden tijd. Welke is goed?
LUISTEREN
A
Ik luisterde
B
Ik luister
C
Hij luisterde
D
Wij luisteren
Slide 18 - Quiz
Verleden tijd. Welke is goed?
STAAN
A
Ik stondde
B
Ik staade
C
Wij stond
D
Ik stond
Slide 19 - Quiz
Verleden tijd. Welke is goed?
Mijn vriendin ... naar Maastricht.
VERHUIZEN
A
verhuist
B
verhuisde
C
verhuiste
D
verhuisden
Slide 20 - Quiz
Verleden tijd (VT).
De docenten ... het ook niet.
WETEN
A
wisden
B
wisten
C
weetten
Slide 21 - Quiz
Verleden tijd (VT).
Het vliegtuig ... boven zee.
CRASHEN
A
crasht
B
crosh
C
crashten
D
crashte
Slide 22 - Quiz
Verleden tijd (VT).
Het vuur ... heel hard.
BRANDEN
A
brandt
B
brandde
C
brandden
Slide 23 - Quiz
Verleden tijd (VT).
Wij ... gisteren naar de film
GAAN
A
gaan
B
gingen
C
ging
D
gaande
Slide 24 - Quiz
Verleden tijd
De chauffeur ... de auto.
STARTEN
Slide 25 - Open question
Verleden tijd.
De student ... op tijd te zijn in de les.
BELOVEN
Slide 26 - Open question
Verleden tijd
Gisteren ... ik mijn telefoon in de stad.
VERLIEZEN
Slide 27 - Open question
Verleden tijd.
De kinderen ... in het bos.
SPELEN
Slide 28 - Open question
Maak een zin in de verleden tijd.
Gebruik minstens vijf woorden.
ZOEKEN
Slide 29 - Open question
Maak een zin in de verleden tijd.
Gebruik minstens vijf woorden.
BAKKEN
Slide 30 - Open question
Maak een zin in de verleden tijd.
Gebruik minstens vijf woorden.
VINDEN
Slide 31 - Open question
Leerdoelen
Een persoonsvorm staat in de verleden tijd als iets gebeurd of voorbij is
- Bij een sterk werkwoord verandert de klank
- Bij een zwak werkwoord schrijf je achter de stam -de(n) of -te(n)
Slide 32 - Slide
Ik vond deze les
A
Moeilijk
B
Makkelijk
C
Beetje moeilijk - beetje makkelijk
Slide 33 - Quiz
Vul hier vragen in
Slide 34 - Open question
Maken opdrachten 1.4
Slide 35 - Slide