Rekenen: woorden

Rekenen: Welke woorden horen daarbij
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Rekenen: Welke woorden horen daarbij

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel
Aan het einde van de les zul je bekend zijn met de meest gebruikte woorden bij rekenen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over woorden bij rekenen?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

De lengte
De lengte is hoe lang iets is.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

De breedte
De breedte is de afstand van de ene zijde naar de andere zijde van een object.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

De hoogte
De hoogte is de afstand van de onderkant naar de bovenkant van een object.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

De dikte
De dikte is hoe dun of hoe dik iets is.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

De afstand
De afstand is de ruimte tussen twee punten of objecten.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

De afmeting
De afmeting is de grootte of omvang van een object.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

De liniaal
Een liniaal is een meetinstrument om lengte en breedte te meten.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

De rolmaat
Een rolmaat is een flexibel meetlint dat gebruikt wordt om lengte en afstand te meten.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Op volgorde
Op volgorde betekent dat iets in een bepaalde volgorde geplaatst wordt.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Ongeveer
Ongeveer betekent dat iets bij benadering is, niet exact.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Verdelen
Verdelen betekent iets in gelijke delen verdelen.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Minimaal
Minimaal betekent het laagste mogelijke bedrag of hoeveelheid.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Maximaal
Maximaal betekent het hoogste mogelijke bedrag of hoeveelheid.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Het gewicht
Het gewicht is hoe zwaar iets is.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

De weegschaal
Een weegschaal is een apparaat dat gebruikt wordt om het gewicht van objecten te meten.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wegen
Wegen betekent het meten van het gewicht van iets met behulp van een weegschaal.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

De portie
Een portie is een bepaalde hoeveelheid voedsel of een deel van iets.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Het totaal
Het totaal is de som of het geheel van een reeks getallen of hoeveelheden.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Aflezen
Aflezen betekent het lezen of begrijpen van informatie van een meetinstrument of schaal.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Noteren
Noteren betekent het opschrijven of registreren van informatie.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Nauwkeurig
Nauwkeurig betekent precies en zonder fouten.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

De inhoud
De inhoud is de hoeveelheid of het volume van iets.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

De maat
Een maat is een eenheid of standaard om iets te meten.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

De maatbeker
Een maatbeker is een meetinstrument dat gebruikt wordt om vloeistoffen nauwkeurig te meten.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

De liter
De liter is een eenheid van inhoud om vloeistoffen te meten.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Vullen
Vullen betekent het toevoegen van een substantie of vloeistof om iets vol te maken.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

De vloeistof
Een vloeistof is een stof die geen vaste vorm heeft en kan stromen.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

De eerste
De eerste is het object dat als eerste komt in een reeks of volgorde.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

De middelste
De middelste is het object dat zich precies tussen twee andere objecten bevindt.

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

De laatste
De laatste is het object dat als laatste komt in een reeks of volgorde.

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 34 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 35 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.