Presenteren

Presenteren.... kun je leren!
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2,3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Presenteren.... kun je leren!

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Je weet hoe je een presentatie opbouwt.
Je kunt een presentatie maken in PowerPoint/ Prezi

Slide 2 - Slide

Ik vind presenteren spannend!
šŸ˜’šŸ™šŸ˜šŸ™‚šŸ˜ƒ

Slide 3 - Poll

Slide 4 - Video

Opbouw presentatie

ā€¢ Inleiding
Je introduceert je onderwerp; waar gaat je presentatie over, waarom heb je voor dit onderwerp gekozen? Vertel hoe presentatie is opgebouwd
ā€¢ Kern
Je geeft informatie over je onderwerp. Behandel deelonderwerpen in logische volgorde. Gebruik signaalwoorden zoals: eerst, daarna en vervolgens om verbanden te leggen.
ā€¢ Slot
Je vat je presentatie kort samen, je trekt een conclusie en/of je stelt het publiek een vraag. Sluit af met iets opvallends . Vervolgens geef je het publiek de mogelijkheid om vragen te stellen. Bedank het publiek

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Voorbereiding
Waarover gaat de presentatie (lees de opdracht goed door)
Denk aan de 5 W-vragen (wie? Wat? Waar? Wanneer? Waarom?) en H-vraag (Hoe?)
Zoek van tevoren informatie op en selecteer je informatie conform de opdracht.
Hulpmiddelen (Powerpoint/Prezi; spiekbriefje; laptop; beamer etc.)

Slide 7 - Slide

Waar word je op beoordeeld?
De presentatie wordt beoordeeld op:
- inhoud en samenhang
- afstemming doel
- afstemming publiek
- woordenschat en woordgebruik
- vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing
Let ook op de tijd!

Slide 8 - Slide

Tips aantrekkelijk spreken
* Maak je publiek nieuwsgierig. Open je presentatie met iets grappigs/ opvallends
* Sta rechtop. Handen niet in je zakken! Sta stevig op de grond.
* Kijk je publiek aan
* Spreek duidelijk, rustig en verstaanbaar
* Gebruik een powerpoint
* Sluit je presentatie af  met iets opvallends/ leuks (uitsmijter)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Tips voor non-verbale communicatie
* Wees enthousiast en betrokken (een glimlach op je gezicht doet geen kwaad).
* Kijk je publiek regelmatig aan (maak oogcontact).
* Ondersteun je woorden met gebaren (maar die moeten wel bij je passen).
* Sta rechtop (ga niet ergens tegen leunen; houd je handen uit je zak; handen niet over elkaar).
* Reageer op reacties (wacht bijvoorbeeld tot het weer stil is na gelach of onrust)

Slide 11 - Slide

Waarover heb je nog vragen?

Slide 12 - Mind map