What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Rijn IJssel
Visit the website
‹
Return to search
Groepsdynamica
Groepsdynamica
1 / 31
next
Slide 1:
Slide
Welzijn
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
31 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Groepsdynamica
Slide 1 - Slide
Wat is een groep?
A
gezamelijke groep
B
samen een team
C
interactie met elkaar
D
gezamelijke visie
Slide 2 - Quiz
Wat is groeps dynamica
A
processen die zich in groepen afspelen
B
allea wat er in een groep speelt
C
groepen die zich aanmelden
D
processen in een dynamische omg.
Slide 3 - Quiz
Wat betekent het woord 'dynamiek' ?
A
betekent verandering of groepen
B
betekent verandering of samenwerken
C
betekent verandering of samen
D
betekent verandering of beweging
Slide 4 - Quiz
Welke kanten kun je beschrijven van een groep?
A
meerdere kanten
B
functies en processen
C
negatieve en positieve
D
postieve en processen
Slide 5 - Quiz
Wat zijn positieve kanten van een groep?
A
processen kennen in samenwerken en verberteren van groepen
B
samen spreken en werken aan verbetering en processen kennen
C
van en met elkaar samen werken zodat er meer naar elkaar gekeken wordt.
D
erkenning vinden van elkaar leren een gevoel van veiligheid humor
Slide 6 - Quiz
Wat zij negtieve kanten van een groep?
A
pesterijen een onveilig gevoel zondebokvorming uitsluiting
B
samen nie tmet elkaar weken en geen ativiteiten samen uitvoeren
C
wanneer iedereen voor zichzelf een aantal kleinen details wil bespreken en er geen samenwerking is
D
geen idee wie er aan de macht is of wie de baas is
Slide 7 - Quiz
Welke soorten groepen ken je?
A
primaire en alle groepen alternatieve en informele groepen verschillende en heterogene groepen.
B
primaire en secundaire groepen formele en informele groepen homogene en heterogene groepen.
C
primaire en secundaire groepen grote en informele groepen verschillende en heterogene groepen.
D
grote en secundaire groepen kleine en informele groepen homogene en heterogene groepen.
Slide 8 - Quiz
Primaire groepen zijn groepen waarin?
A
het contact tussen de groepsleden
B
het contact tussen de mensen erg vertrouwd is
C
het contact tussen de groepsleden niet aan de orde komt
D
het contact tussen de groepsleden erg vertrouwd is
Slide 9 - Quiz
Secundaire groepen zijn groepen waarbij?
A
Secundaire groepen zijn groepen waarbij het contact tussen de groepsleden wat rechtlijniger is
B
Secundaire groepen zijn groepen waarbij het contact tussen de groepsleden wat beter is
C
Secundaire groepen zijn groepen waarbij het contact tussen de groepsleden wat afstandelijker is
D
Secundaire groepen zijn groepen waarbij het contact tussen de groepsleden wat gemoedelijker is
Slide 10 - Quiz
Formele groepen ?
A
Formele groepen worden gevormd door een organisatie en hebben een taak.
B
Formele groepen worden gevormd door een organisatie en hebben een gezamenlijk doel.
C
Formele groepen worden gevormd door een organisatie en hebben een ding gemeen.
D
Formele groepen worden gevormd door een organisatie en hebben een visie.
Slide 11 - Quiz
Informele groepen?
A
Informele groepen ontstaan spontaan en hebben geen gezamenlijk doel nodig.
B
Informele groepen ontstaan door iedereen en hebben geen gezamenlijk doel nodig
C
Informele groepen ontstaan en hebben geen gezamenlijk doel nodig
D
Informele groepen ontstaan niet en hebben geen gezamenlijk doel nodig
Slide 12 - Quiz
Homogene groepen bestaan uit?
A
Homogene groepen bestaan uit mensen die kenmerken hebben. In een schoolklas zitten bijvoorbeeld kinderen van dezelfde leeftijd.
B
Homogene groepen bestaan uit mensen die dezelfde genen hebben. In een schoolklas zitten bijvoorbeeld kinderen van dezelfde leeftijd.
C
Homogene groepen bestaan uit mensen die dezelfde kenmerken hebben. In een schoolklas zitten bijvoorbeeld kinderen van een andere leeftijd.
D
Homogene groepen bestaan uit mensen die dezelfde kenmerken hebben. In een schoolklas zitten bijvoorbeeld kinderen van dezelfde leeftijd.
Slide 13 - Quiz
In een heterogene groep zijn...?
A
zijn er veel gezamelijke verschillen tussen de groepsleden.
B
zijn er veel individuele verschillen tussen de groepsleden.
C
zijn er veel processen tussen de groepsleden.
D
zijn er veel individuele verschillen met de groepsleden.
Slide 14 - Quiz
Een onderverdeling van verschillende typen groepen bestaat dan uit?
A
hoofd (kennis) hersenen (gevoel) handen (vaardigheden).
B
hoofd (kennis) lichamelijk (gevoel) handen (vaardigheden).
C
hoofd (kennis) hart (gevoel) handen (vaardigheden).
D
hoofd (kennis) hart (gevoel) materiaal (vaardigheden).
Slide 15 - Quiz
Het vijffasenmodel van Oomkes is een?
A
groepsontwikkeling waarbij vijf ontwikkelingsfasen elkaar om de beurt opvolgen.
B
groep waarbij vijf ontwikkelingsfasen elkaar om de beurt opvolgen.
C
klas waarbij vijf ontwikkelingsfasen elkaar om de beurt opvolgen.
D
groepsontwikkelingsschema waarbij vijf ontwikkelingsfasen elkaar om de beurt opvolgen.
Slide 16 - Quiz
De vijf fasen van het model van Oomkes bestaan uit?
A
Strijd om de machtSamenwerkingStrijd om de intimiteitHarmonie.
B
Oriëntatie- Strijd om de macht-Samenwerking-Strijd om de intimiteitHarmonie.
C
OriëntatieStrijd om de machtStrijd om de intimiteitHarmonie.
D
Oriëntatie Strijd om de machtSamenwerkingStrijd om de intimiteit
Slide 17 - Quiz
Wat betekent de fase Oriëntatie?
A
In deze fase leren de groepsleden elkaar kennen.
B
In deze fase hebben de groepsleden elkaar niet gezien.
C
In deze fase weten de groepsleden elkaar te vinden.
D
In deze fase willen de groepsleden elkaar beter kennen.
Slide 18 - Quiz
wat betekent de fase strijd om macht?
A
Groepsleden zullen met elkaar in discussie gaan en kritische vragen stellen.
B
Groepsleden zullen met elkaar in discussie gaan en open vragen stellen.
C
Groepsleden zullen met elkaar in gesprek gaan en kritische vragen stellen.
D
Groepsleden zullen met elkaar in discussie gaan en gesloten vragen stellen.
Slide 19 - Quiz
Hoe noemen we de samenwerkingsfase ook wel bij het model van Oomkes?
A
'goede fase'.
B
'beste fase'.
C
'ideale fase'.
D
'juiste fase'.
Slide 20 - Quiz
Samenwerkings fase is?
A
Als de rollen binnen de groep eenmaal duidelijk zijn, ontstaat er een ander fase..
B
Als de rollen binnen de groep eenmaal duidelijk zijn, ontstaat er een plan.
C
Als de rollen binnen de groep eenmaal duidelijk zijn, ontstaat er een gedoe.
D
Als de rollen binnen de groep eenmaal duidelijk zijn, ontstaat er een rust.
Slide 21 - Quiz
Strijd om de intimiteit?
A
In deze fase vormen zich kleinere subgroepjes binnen de groep
B
In deze fase vormen zich goede subgroepjes binnen de groep
C
In deze fase vormen zich grotere subgroepjes binnen de groep
D
In deze fase vormen zich geen subgroepjes binnen de groep
Slide 22 - Quiz
Harmonie?
A
In deze laatste fase zijn alle conflicten opgelost en de groepsleden helpen elkaar zoals ze zijn.
B
In deze laatste fase zijn alle conflicten opgelost en de groepsleden accepteren elkaar niet zoals ze zijn.
C
In deze laatste fase zijn alle conflicten opgelost en de groepsleden zijn anders zoals ze zijn.
D
In deze laatste fase zijn alle conflicten opgelost en de groepsleden accepteren elkaar zoals ze zijn.
Slide 23 - Quiz
hoeveel team rollen kent Belbin?
A
zeven
B
acht
C
tien
D
negen
Slide 24 - Quiz
Welke zijn de negen rollen van Belbin?
A
PlantMonitorVormerVoorzitterBrononderzoeker.werker GroepswerkerZorgdragerSpecialist.
B
PlantMonitorVormerVoorzitterBrononderzoekerBedrijfsmanGroepswerkerZorgdragerMilieu.
C
PlantMonitorVormerVoorzitterBrononderzoekerBedrijfsmanGroepswerkerZorgdragerSpecialist.
D
PlantMonitorVormerVoorzitterBrononderzoekerBedrijfsmanGroepswerkerZorgdrager kennisman.
Slide 25 - Quiz
In welke drie rollen verdelen we de Belbinrollen?
A
mens-doe-denk
B
mens-duurzaam-actie
C
actie-denk-mens
D
actie-fysiek-denk
Slide 26 - Quiz
welke rollen horen bij de mensgerichte rollen?
A
Bron onderzoeker-voorzitter -groepswerker
B
plant-voorzitter -groepswerker
C
helper-voorzitter -groepswerker
D
monitor-voorzitter -groepswerker
Slide 27 - Quiz
welke rollen horen bij de denkgerichte rollen?
A
plant-onderzoeker-monitor
B
plant-specialist-monitor
C
plant-brononderzoeker-monitor
D
plant-specialist-voorzitter
Slide 28 - Quiz
welke rollen horen bij de actiegerichte rollen?
A
zorgdrager-specialist-vormer
B
zorgdrager-bedrijfsman-monitor
C
plant-bedrijfsman-vormer
D
zorgdrager-bedrijfsman-vormer
Slide 29 - Quiz
hoeveel vragen had je goed?
A
alle vragen goed
B
de helft van de vragen goed
C
bijna alle vragen goed
D
een derde van de vragen goed
Slide 30 - Quiz
Groepsdynamica
top gedaan
goed gewerkt
Slide 31 - Slide