Getallen, woordtekens en interpunctie + polariserende taal

Getallen, woordtekens en interpunctie
Samen oefenen, straks toepassen in schrijfproduct.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Getallen, woordtekens en interpunctie
Samen oefenen, straks toepassen in schrijfproduct.

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je wanneer je getallen in letters of cijfers schrijft
Aan het einde van de les weet je welke woordtekens er zijn en kun je deze juist gebruiken
Aan het eind van de les kun je interpunctie juist toepassen

Slide 2 - Slide

Getallen
Er zijn geen vaste regels wanneer je getallen in cijfers schrijft en wanneer in letters.
De meeste getallen schrijf je in cijfers, behalve de volgende:
Getallen tot en met twintig: vijf, zeventien
Tientallen: twintig, tachtig
Honderdtallen: honderd, achthonderd
Duizendtallen: duizend, negenduizend
Hogere ronde getallen: miljoen, miljard

Slide 3 - Slide

Getallen: datums en maten
Bij datums en maten schrijf je getallen in cijfers.
Bijvoorbeeld: 
26 februari 2021
4 cm
12 kg
8°C

Slide 4 - Slide

Getallen: een of één
Een kan een lidwoord of een telwoord zijn. 
Als je het lidwoord bedoelt, schrijf je een: 
Ik leende een fiets.

Als je het telwoord bedoelt, schrijf je soms een en soms één.
Je kiest voor één als er verwarring kan ontstaan wat je bedoelt of als je het telwoord wilt benadrukken:
Ik heb vandaag nog maar één chocolaatje gepakt.



Slide 5 - Slide

Wat is de beste schrijfwijze?
A
24
B
Vierentwintig

Slide 6 - Quiz

Wat is de beste schrijfwijze?
A
8000
B
Achtduizend

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
5 km
B
Vijf km

Slide 8 - Quiz

Wat is de beste schrijfwijze?
A
De kassamedewerker vraagt of ik een tasje nodig heb.
B
De kassamedewerker vraagt of ik één tasje nodig heb.

Slide 9 - Quiz

Woordtekens: trema
Je gebruikt een trema als twee klinkers naast elkaar staan, maar je deze klinkers niet als één klank leest. Spreek je het woord zonder trema verkeerd uit? Voeg dan een trema toe.
Bijvoorbeeld:
Bacteriën
Reünie

Slide 10 - Slide

Woordtekens: trema
Je schrijft in drie gevallen geen trema:
1. Bij de au, ij, oe, ou of ui.
Bijvoorbeeld: geoefend
2. Als er drie of meer klinkers achter elkaar staan.
Bijvoorbeeld: officieel
3. Bij de uitgangen -ien(s) en -ienne(s).
Bijvoorbeeld: opticien

Slide 11 - Slide

Wat is goed?
A
Elektricien
B
Elektriciën

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
Geoefend
B
Geöefend

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
A
Ruine
B
Ruïne

Slide 14 - Quiz

Woordtekens: accenten
Accenten worden meestal gebruikt op de e: é spreek je uit als een lange e, è spreek je uit als een korte e.
Bijvoorbeeld:
Café 
Crème
Wil je ergens de nadruk op leggen, dan kun je er een accent op zetten.
Bijvoorbeeld:
Dit is geen blauwe, maar een zwárte jas.

Slide 15 - Slide

Wat is juist geschreven?
A
Broodje sate
B
Broodje saté

Slide 16 - Quiz

Woordtekens: apostrof
Zoals je in de vorige lessen hebt gezien, gebruik je de apostrof vaak bij meervouden (bijvoorbeeld ski's) en bezitsvormen (bijvoorbeeld Eva's tas).
Je gebruikt de apostrof soms ook als er letters zijn weggelaten, waardoor je een woord sneller kunt uitspreken.
Bijvoorbeeld:
Mijn fiets -> m'n fiets
Des avonds -> 's avonds




Slide 17 - Slide

Kort af door letters weg te laten en een apostrof toe te voegen: 'Zijn feest'

Slide 18 - Open question

Woordtekens: liggend streepje
Je hebt al gezien dat we het liggende streepje gebruikten als koppelteken in samenstellingen (bijvoorbeeld: zee-egel).
Je kunt het ook gebruiken als weglatingsteken, het streepje vervangt dan een woord wat wel ergens anders in de zin staat.
Bijvoorbeeld:
Wandelpaden en fietspaden: wandel- en fietspaden
Paardensport en paardenhouderij: paardensport en -houderij

Slide 19 - Slide

Woordtekens: liggend streepje
Past een woord niet meer op de regel, dan kun je het streepje als afbreekteken gebruiken. Je zet het streepje dan aan het einde van een lettergreep. 
Bijvoorbeeld: 
Nu de lockdown versoepeld is, kunnen we ondanks de geldende corona-maatregelen toch weer naar school.
Je gebruikt het streepje ook als minteken.
Bijvoorbeeld:
12 - 6 = 6

Slide 20 - Slide

Gebruik het weglatingsteken: Invoer en uitvoer.

Slide 21 - Open question

Welk woord is goed afgebroken?
A
Wa-fel
B
Waf-el

Slide 22 - Quiz

Interpunctie: punt
Een punt schrijf je aan het einde van een zin.
Bijvoorbeeld:
Het is vandaag een zonnige dag.

Slide 23 - Slide

Interpunctie: vraagteken
Een vraagteken schrijf je aan het einde van een vraagzin.
Bijvoorbeeld:
Weet jij wat voor weer het vandaag wordt?
"Weet  jij of het regent?", vroeg de man.

Slide 24 - Slide

Interpunctie: uitroepteken
Een uitroepteken drukt een uitroep of een bevel uit.
Bijvoorbeeld:
Daar is eindelijk de zon!
Pas op!

Slide 25 - Slide

Interpunctie: komma
Een komma schrijf je als er een korte pauze in je zin ligt, je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.
In de volgende gevallen schrijf je een komma:
1. Tussen twee gezegdes
Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.
2. Bij een opsomming:
Ik weet niet of het gaat regenen, sneeuwen, hagelen of ijzelen.
3. Voor voegwoorden:
Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.

Slide 26 - Slide

Interpunctie: komma
4. Voor en na een bijstelling. Een bijstelling is een zin die iets zegt over het woord dat ervoor staat.
Mijn buurman, een Poolse man, staat buiten in de regen.
5. Voor- of nadat iemand wordt aangesproken en voor of na woorden als ach en hè.
Lisa, ben jij ook aan het genieten van de zon?
Waarom klaag je zo over de regen, Lisa?
Lekker weer vandaag, hè?

Slide 27 - Slide

Interpunctie: dubbele punt
Ook de dubbele punt geeft aan dat je even moet pauzeren in de zin. Je gebruikt de dubbele punt in drie gevallen.
1. Voor een opsomming.
Het weer was vandaag erg wisselend: regen, sneeuw en ijzel.
2. Voor een citaat.
Eva zei: "Dat vind ik een goed idee."
3. Voor een verklarende of toelichtende opmerking.
Ik heb het erg koud: het regende toen ik op de fiets zat.

Slide 28 - Slide

Interpunctie: puntkomma
De puntkomma kun je vervangen door een punt, maar niet door een komma. Je kiest een puntkomma in plaats van een punt, omdat de zinnen veel met elkaar te maken hebben.
Bijvoorbeeld:
Door corona hebben leerlingen een bijzondere middelbare schooltijd gehad; vooral het ontbreken van het Centraal Eindexamen was apart.

Slide 29 - Slide

Interpunctie: puntkomma
Je kunt ook een puntkomma gebruiken bij opsommingen waarbij de zin doorloopt, maar wel elk deel van de zin op een nieuwe regel komt te staan.
Bijvoorbeeld:
Jullie moeten veel weten over interpunctie, omdat:
  • een tekst zonder interpunctie moeilijk te lezen is;
  • de betekenis van een zin zonder goede interpunctie kan veranderen;
  • dit erg belangrijk is voor jullie examen.
Let op: bij het laatste deel van de opsomming gebruik je een punt. 

Slide 30 - Slide

Wat is goed?
A
Ik riep luid: "Dat gaan we niet doen!"
B
Ik riep luid; "Dat gaan we niet doen!"

Slide 31 - Quiz

Wat is juist?
A
Pas op.
B
Pas op!

Slide 32 - Quiz

Wat is juist?
A
Hij haalde goede cijfers: een zeven; een acht en een negen.
B
Hij haalde goede cijfers: een zeven, een acht en een negen.

Slide 33 - Quiz

Opdracht
Werk aan de opdracht vanuit de methode Nu Nederlands om nog beter te worden in deze onderdelen.

Slide 34 - Slide

Lezen + presenteren
Intro samen lezen
Lees/oefen tekst bij 'jouw' woord, zoek onbekende woorden op.
Lees jouw tekst voor, leg de betekenis het woord uit. Is het volgens jou een polariserend woord? 

Slide 35 - Slide