Samenvatting

Samenvatting
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BurgerschapISK

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 29 min

Items in this lesson

Samenvatting

Slide 1 - Slide

Wat is klimaat?
A
Een type wolken.
B
Het weer op één specifieke dag.
C
Het gemiddelde weer over een lange tijd.
D
Een ander woord voor regen.

Slide 2 - Quiz

Wat zijn broeikasgassen?
A
Gassen die zuurstof produceren.
B
Gassen die de lucht verkoelen.
C
Gassen die warmte vasthouden in de atmosfeer.
D
Gassen die zorgen voor regenval.

Slide 3 - Quiz

Wat is het gevolg van klimaatverandering?
A
Een afname van de temperatuur.
B
Stabielere weersomstandigheden.
C
Minder neerslag over de hele wereld.
D
Meer extremere weersomstandigheden, zoals hittegolven en zware regenval.

Slide 4 - Quiz

Hoe kunnen we het klimaat helpen?
A
Meer ontbossing toestaan.
B
Meer vervuilende fabrieken bouwen.
C
Meer auto's laten rijden op diesel.
D
Minder fossiele brandstoffen gebruiken en meer hernieuwbare energiebronnen benutten.

Slide 5 - Quiz

Wat is duurzaamheid?
A
Op een manier leven die goed is voor de aarde, zodat ook toekomstige generaties er goed kunnen leven.
B
Zoveel mogelijk grondstoffen verbruiken.
C
Alleen denken aan het heden.
D
Niet letten op het milieu.

Slide 6 - Quiz

Wat is klimaatverandering?
A
Verandering van het klimaat door menselijke invloed
B
Een plotse verandering in het weer

Slide 7 - Quiz

Hoe beïnvloedt de mens het klimaat?
A
Door het verbranden van fossiele brandstoffen
B
Door het planten van meer bomen

Slide 8 - Quiz

Hoe kunnen we klimaatverandering tegengaan?
A
Meer plastic produceren en bossen kappen
B
Minder CO2 uitstoten en duurzame energie gebruiken

Slide 9 - Quiz

Wat is ethiek?
A
Een soort kleding
B
Het nadenken over wat goed en slecht is.
C
Een vorm van muziek
D
Een beroep in de zorg

Slide 10 - Quiz

Waarom is ethiek belangrijk?
A
Om veel te eten
B
Om snel rijk te worden
C
Om te weten hoe je moet handelen.
D
Om populair te zijn

Slide 11 - Quiz

Wat betekent respect in ethiek?
A
Iemand negeren
B
Iemand pesten
C
Iedereen serieus nemen en netjes behandelen.
D
Iemand uitlachen

Slide 12 - Quiz

Waarom moeten we eerlijk zijn?
A
Anders kunnen mensen elkaar niet vertrouwen.
B
Om problemen te veroorzaken
C
Om anderen te misleiden
D
Om voordeel te behalen

Slide 13 - Quiz

Wat is het doel van ethiek?
A
Om het samenleven zo goed mogelijk te laten verlopen.
B
Om conflicten te veroorzaken
C
Om ruzie te maken
D
Om anderen te beheersen

Slide 14 - Quiz

Wat is filosofie?
A
Een manier van nadenken over de wereld.
B
Een vorm van wetenschap beoefenen
C
Een manier om te koken
D
Een soort sport beoefenen

Slide 15 - Quiz

Wat is ethiek?
A
Het leren van wiskunde
B
Het nadenken over wat goed en slecht is.
C
Het maken van muziek
D
Het bouwen van huizen

Slide 16 - Quiz

Wat betekent democratie?
A
Een manier van samenleven waarbij alleen de rijken invloed hebben.
B
Een manier van samenleven waarbij niemand iets te zeggen heeft.
C
Een manier van samenleven waarbij iedereen inspraak heeft.
D
Een manier van samenleven waarbij één persoon alles bepaalt.

Slide 17 - Quiz

Hoe worden belangrijke beslissingen genomen in een democratie?
A
Door te stemmen of door gekozen vertegenwoordigers.
B
Door de rijkste mensen in het land.
C
Door een adviesraad van wijze mensen.
D
Door een koning die alles beslist.

Slide 18 - Quiz

Wat is een kenmerk van een dictatuur?
A
Elke dag is er een nieuwe leider.
B
Iedereen in het land heeft inspraak in de beslissingen.
C
Alle beslissingen worden genomen door een computer.
D
Eén persoon of een kleine groep mensen heeft alle macht.

Slide 19 - Quiz

Wat betekent 'aristocratie'?
A
De macht is in handen van het volk.
B
De macht is verdeeld over meerdere groepen.
C
De macht is in handen van één persoon.
D
De macht is in handen van een kleine groep mensen.

Slide 20 - Quiz

Wie behoren tot de aristocratie?
A
Mensen die van adel zijn.
B
Politieke leiders.
C
Kinderen van de koning.
D
Gewone burgers.

Slide 21 - Quiz

Wat is een ander woord voor koning?
A
Burgermeester
B
President
C
Minister
D
Monarch

Slide 22 - Quiz

Wie is het hoofd van de monarchie in Nederland?
A
Koning
B
Burgemeester
C
Premier
D
Minister

Slide 23 - Quiz