ROC Mondriaan

7 februari 22 A2, 1F en 2F

1 / 50
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Maak een zin:

Slide 2 - Open question

Maak een zin:

Slide 3 - Open question

Maak een zin:

Slide 4 - Open question

Splitsing niveaus
Elske: 1F/2F
Jaap: A2

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Spreken & schrijven

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Briefje schrijven

Slide 17 - Slide

Je bent uitgenodigd voor een verjaardagsfeest, maar je hebt geen tijd om een cadeautje te kopen. Daarom heb je je dochter gevraagd om dit voor jou te doen. Toen je thuis kwam, zag je het cadeautje dat je wilde kopen op tafel liggen met een rekening erbij. Jij bent er heel blij mee en je
wilt haar bedanken en het geld teruggeven. Nu schrijf je een bedankbriefje.

Slide 18 - Open question

Luisteroefening

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Evaluatie
Heb je voldoende geleerd vandaag?
Wat wil je de volgende les graag leren?

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

1F: grammatica zullen & zouden
2F: zinnen verbeteren (examen Mariela) + bespreken examen Maysoen

Slide 23 - Slide

zullen tt                     zullen tt ?

ik zal                       zal ik?
jij/ u zult               zal jij/u ?     
hij/zij/het zal      zal hij/zij/het?
wij zullen             zullen wij?
jullie zullen         zullen jullie?
zij zullen              zullen zij?

zullen vt                      zullen vt ?

ik zou                           zou ik?
jij/u zou                      zou jij/u?
hij/zij/het zou     zou hij/zij het?
wij zouden           zouden wij?
zouden jullie         zouden jullie?
zouden zij              zouden zij?

Slide 24 - Slide

4 x zouden
Zou je het nog een keer willen uitleggen?
Je zou eens wat gezonder moeten eten.
Er zou een grote brand zijn geweest bij het winkelcentrum om de hoek.
Ik zou wel een paar maanden naar India willen.

  1. Beleefde vraag
  2. Advies
  3. Onzekerheid
  4. Wens

Slide 25 - Slide

Zullen
1. Belofte
2. Voorstel
3. Verwachting
4. Voornemen
zullen en zouden
Zouden
1. Beleefde vraag
2. Advies geven
3. Geen realiteit of wens
4. Onzekerheid

Slide 26 - Slide

Stel een beleefde vraag. Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Wil je de muziek wat zachter zetten?
  2. Kunnen jullie de volgende keer op tijd komen?
  3. Mogen wij hier zitten?
  4. Mag ik je fiets lenen? 
timer
1:00

Slide 27 - Slide

Geef een vriendelijk advies. Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Je moet wat minder gaan gamen.
  2. Je kunt het aan de docent vragen.
  3. Je moet je haar vaker wassen.
  4. Ze moeten de nieuwsbrief beter lezen.
timer
5:00

Slide 28 - Slide

'Zullen': belofte, voorstel, verwachting?

  1. Henk zal het wel weten.
  2. Ik zal het hem straks vragen.
  3. Zullen we nu het programma van die dag bespreken?

Slide 29 - Slide

'Zullen': belofte, voorstel, verwachting?

                                               persoonsvorm + infinitief

  1. Henk zal het wel weten.
  1. Ik zal het hem straks vragen.
  2. Zullen we nu het programma van die dag bespreken?

Slide 30 - Slide

zwaar - tillen - boven op je wachten

  1. Verwachting: Die koffer zal wel zwaar zijn!
  2. Voorstel: Zal ik hem voor je tillen?
  3. Belofte: Ik zal boven op je wachten, oké?

Slide 31 - Slide

pijn - helpen - dokter bellen

  1. Verwachting: 
  2. Voorstel:
  3. Belofte:

Slide 32 - Slide

regenen - naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen

  1. Verwachting: 
  2. Voorstel:
  3. Belofte:

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Spreken (kaartjes kennismakingsspel)

Slide 36 - Slide


Slide 37 - Open question


Slide 38 - Open question


Slide 39 - Open question


Slide 40 - Open question


Slide 41 - Open question

Woordenschat 

Slide 42 - Slide

Vul de volgende combinaties met voorzetsels in. Pas nodig de vorm aan: inzetten op, storten in, achterblijven bij, afstemmen op, droevig gesteld zijn met, de brui geven aan, in debat gaan met, een tekort hebben aan

Slide 43 - Slide

Dictee 
Schrijf (typ) de zinnen op die je hoort

Slide 44 - Slide

1. Schrijf de zin op

Slide 45 - Open question

2. Schrijf de zin op

Slide 46 - Open question

3. Schrijf de zin op

Slide 47 - Open question

4. Schrijf de zin op

Slide 48 - Open question

5. Schrijf de zin op

Slide 49 - Open question

Evaluatie
Heb je voldoende geleerd vandaag?
Wat wil je de volgende les graag leren?

Slide 50 - Slide