4.3 genotmiddelen

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 3

Welkom bij NT2!

Klas: 

CP3, H4.3

Datum: 13 november 2023

Lesdoelen

•  ik ken de woorden uit hoofdstuk 4 - taak 3
•  ik heb geoefend met 'er'

Groep 2: lezen tekst blz. 77 + opdr. 1.1 en 1.2

Programma

• Praten over de vakantie
• Woorden hoofdstuk 4- taak 3
• Grammatica: er
• Peer2Peer

Inloop

Hoe was mijn weekend?

Vertel 3 dingen wat je deze vakantie hebt gedaan. 

Twee dingen zijn WEL waar.

Een ding is NIET waar.

Kunnen de andere leerlingen raden welke leugen je hebt verteld?

HAND OPSTEKEN

Wat betekent 'afhankelijk zijn van'?

Wat betekent 'geen kwaad kunnen'?

Wat betekent 'verslaafd raken aan'?

Wat betekent 'doorgaan met'?

Spreken: verbindingen en idioom

H4, werkblad

2. er + onbepaald subject

er = voorlopig subject

4. er + prepositie

1. er + woord van hoeveelheid

er gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 

3. er van plaats 

er kun je vervangen door hier/daar, 

er vervangt het object

in zinnen met werkwoord + vaste prepositie 

5. er + passief

er vervangt van het subject

na het eerste werkwoord

aan het begin van de zin

na het eerste werkwoord

na het eerste werkwoord

aan het begin van de zin

2. er + indefiniet subject

er = voorlopig subject

aan het begin van de zin

2. er + indefiniet subject

er = voorlopig subject

aan het begin van de zin

Er loopt een kat door de tuin.

2. er + indefiniet subject

er = voorlopig subject

aan het begin van de zin

Er loopt een kat door de tuin.

Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,

2. er + indefiniet subject

er = voorlopig subject

aan het begin van de zin

Er loopt een kat door de tuin.

Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,

vaak in combinatie met 'zijn', 'liggen', 'hangen', 'staan', 'zitten', 'lopen'. 

2. er + indefiniet subject

er = voorlopig subject

aan het begin van de zin

Er loopt een kat door de tuin.

Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,

vaak in combinatie met 'zijn', 'liggen', 'hangen', 'staan', 'zitten', 'lopen'. 

Deze 'er' staat 

aan het begin van de zin.

2. er + indefiniet subject

er = voorlopig subject

aan het begin van de zin

Er loopt een kat door de tuin.

Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,

vaak in combinatie met 'zijn', 'liggen', 'hangen', 'staan', 'zitten', 'lopen'. 

Deze 'er' staat 

aan het begin van de zin.

Er is nog koffie!

Is er nog koffie?

Waarom is er geen koffie meer?

2. er + indefiniet subject

er = voorlopig subject

aan het begin van de zin

Er loopt een kat door de tuin.

Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,

vaak in combinatie met 'zijn', 'liggen', 'hangen', 'staan', 'zitten', 'lopen'. 

Deze 'er' staat 

aan het begin van de zin.

Er is nog koffie!

Is er nog koffie?

Waarom is er geen koffie meer?

bijzin

werkwoord aan het eind

... omdat er een probleem is

Ze zegt dat er een probleem is.

4. Er - + prepositie

Heb je naar de film gekeken? 

Heb je je in dat probleem verdiept?

Heb je in het dossier wijzigingen aangebracht?

Heb je de film gezien? 

Heb je dit probleem opgemerkt?

Heb je dat dossier al doorgestuurd?

Ik heb hem gezien. 

Ik heb het opgemerkt.

Ik heb het al doorgestuurd.

Ik heb ernaar gekeken. 

Ik heb me erin verdiept?

Ik heb er wijzigingen in aangebracht?

4. Er - + prepositie

‘er’ wijst vooruit  

Ik dacht eraan toen het weer lente werd.

‘er’ + prepositie in combinatie met een bijzin  

Ik dacht eraan toen het weer lente werd.

■ Ik ben erbij betrokken.

■ Ik ben er verbaasd over.

verbaasd = adjectief

betrokken = participium van betrekken.

Zet de zinnen in de goede volgorde

1)-er -Ik eet - patat -het liefste- bij
...............................................................................................................................

2) Lekkere ijsjes? - ben - ik- helemaal -aan verslaafd-Daar
...............................................................................................................................

3)  geeft -Ketjap- een oosters tintje- aan- er
...............................................................................................................................

4)  gebruik van- ik- Daar-maak - natuurlijk- graag
...............................................................................................................................

Maak de zinnen korter.

.

‘Er’ of ‘daar’ met een prepositie: Maak de zinnen korter door ‘er’ of ‘daar’ te gebruiken.
 

1. Ik doe de CD in de Cd-speler en ik luister naar de CD.

...........................................................................................................................................................
2. Hij schenkt de koffie in een beker en doet melk en suiker bij de koffie
.................................................................................................................................................................. 

3.  Ja, ik heb je e-mail gelezen en zal morgen antwoord geven op je e-mail.

.............................................................................................................................................................

Spreken: 'er'

Werkblad

Vertaal de woordenlijst

Taak 3 (blz. 108)

Gebruik je woordenboek!

Pak een wisbordje

Piet is heeft slecht geslapen, dus hij is erg moe en een beetje ........vandaag.

In China ......... ze veel speelgoed.

Iets wat van mij is, noem je ook wel.........

Iets wat niet mag, is:.......

Alcohol en drugs zijn........

Ander woord voor 'fysiek':.........

Dit heb je thuis en moet je water geven (geen huisdier!).

Maak zinnen met deze woorden

Rendictee

Spreken: verbindingen en idioom

H4.3 werkblad

Wat heb ik geleerd?

- ik heb geoefend met 'er'

- ik ken de woorden uit hoofdstuk 4 - taak 3

Groep 2: 

Huiswerk

Vertaal de woorden van taak 1 en 2 op blz. 108.