ROC Mondriaan

(6.4 gebouwen)

Welkom H1B
1 / 62
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMBOStudiejaar 1

This lesson contains 62 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 9 min

Items in this lesson

Welkom H1B

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Ik kan gebouwen beschrijven.

Slide 2 - Slide

Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 3 - Slide

Wat weet je al over het omschrijven van gebouwen?

Slide 4 - Mind map

Wat is een gebouw?
Een gebouw is  gebouwd om mensen te beschermen.

Slide 5 - Slide

Belangrijk
Gebouwen hebben verschillende
de vorm, 
de grootte
de kleur
de materialen 
en waarvoor gebruik je het?

Slide 6 - Slide

Vorm
De vorm van een gebouw kan bijvoorbeeld rechthoekig, rond, driehoekig zijn.

Slide 7 - Slide

Grootte
De grootte van een gebouw kan klein en groot zijn. Soms moet het groot zijn en soms klein.

Slide 8 - Slide

Kleur
Gebouwen kunnen verschillende kleuren hebben, zoals wit, grijs, bruin, rood, blauw, groen, enz.

Slide 9 - Slide

Materialen
Gebouwen kunnen worden gemaakt van verschillende materialen, zoals steen, beton, hout, glas, staal, enz.

Slide 10 - Slide

Waarvoor wordt het gebruikt?
Gebouwen worden op verschillende manieren gebruikt, zoals woningen, kantoren, scholen, ziekenhuizen, winkels, enz.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Drag question

Slide 18 - Drag question

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Voorbeeld: Omschrijving van een gebouw
Dit is een groot, rechthoekig gebouw. Het is grijs van kleur en gemaakt van beton. Het heeft veel ramen en wordt gebruikt als een kantoor.

Slide 21 - Slide

Voorbeeld: Omschrijving van een gebouw
Dit is een grote kerk. Het heeft rechte lijnen. De daken zijn schuin. De kerk heeft 1 toren en een klok.
Het ziet er oud uit.

Slide 22 - Slide

Oefening: Gebouwen omschrijven
Bekijk in groepjes van twee foto's van gebouwen en vertel hoe de gebouwen eruit zien. Gebruik ook deze woorden:
-plat/hoog
-rond
-lijnen
-schuin/recht
-ramen/deuren
-het dak
-smal/breed
-oud/nieuw
-Vertel wat je daar kunt doen en wie daar werken.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Oefening: Gebouwen raden
Laat de leerlingen in groepjes van twee omschrijvingen van gebouwen lezen en raden welk gebouw wordt beschreven.

Slide 27 - Slide

Geef een beschrijving van de volgende afbeeldingen. 
1- Vertel dat het een object is.
2- vertel iets over het uiterlijk (vorm): klein, groot, rechthoekig, rond, zwart...
3-vertel van welk materiaal het voorwerp is gemaakt.
4- Vertel wat de functie is van het voorwerp.
5-vertel over bijzondere kenmerken (indien mogelijk)

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Geef een beschrijving van de volgende personnen. 
1- Vertel dat het een persoon is: vrouw, man , meisje, jongen, baby .etc.
2- vertel iets over het uiterlijk : klein, groot, zwarte haar, groene ogen...
3-vertel iets over de kleiding en andere accessoires.
4- Vertel iets over het beroep van de persoon (indien mogelijk).
5-vertel over bijzondere kenmerken (indien mogelijk)

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Geef een beschrijving van de volgende dieren. 
1- Vertel  welk soort dier dat is:  wilddier, huisdier, vis, vogel, .
2- vertel iets over het uiterlijk : klein, groot, oranje, grote ogen, lange oren scherp tanden., klauwen....
3-vertel iets over de leefomgeving van het dier: jungle, savanne ...
4- Vertel iets bijzonders over het dier (indien mogelijk)
5-vertel over bijzondere kenmerken (indien mogelijk)

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

00:10
Met wie belt Daan?
A
Met een vriend
B
Met zijn vader
C
Met zijn oom
D
Met zijn docent

Slide 40 - Quiz

00:14
Waarom zegt de oom van Daan 'gefeliciteerd'?

Slide 41 - Open question

00:20
Op welke verdieping is het huis van Daan?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 42 - Quiz

00:24
Lees de zinnen. Welke zin is waar?
A
Het huis heeft geen balkon en 4 kamers.
B
Het huis heeft een tuin en 3 kamers.
C
Het huis heeft een balkon en 3 kamers
D
Het huis heeft een balkon en 1 kamer.

Slide 43 - Quiz

00:40
Waarom is de oom van Daan buiten adem? (moe)

Slide 44 - Open question

00:51
Wat zegt Daan over zijn keuken?
A
De keuken is bijna nieuw.
B
De keuken is oud.
C
De keuken is niet mooi.
D
De keuken is bruin.

Slide 45 - Quiz

01:04
Naar welke kamer gaan Daan en zijn oom kijken?

Slide 46 - Open question

01:14
Wat laat Daan op zijn badkamer zien?
A
De douche, en de wc.
B
De douche, het bad en de wc.
C
De wc en de douche.
D
De douche, het bad en het water.

Slide 47 - Quiz

Dictee

Slide 48 - Slide

Schrijf op:

Slide 49 - Open question

Schrijf op:

Slide 50 - Open question

Schrijf op:

Slide 51 - Open question

Schrijf op:

Slide 52 - Open question

Schrijf op:

Slide 53 - Open question

Schrijf op:

Slide 54 - Open question

Schrijf op:

Slide 55 - Open question

Schrijf op:

Slide 56 - Open question

Schrijf op:

Slide 57 - Open question

Schrijf op:

Slide 58 - Open question

Luister goed naar de tekst in de filmpjes.

Geef daarna antwoord op de vragen.

Slide 59 - Slide

8

Slide 60 - Video

Reflectie
Wat heb je geleerd over het omschrijven van gebouwen? Wat vond je het leukste aan deze les?

Slide 61 - Slide

Samenvatting
In deze les hebben we geleerd hoe we gebouwen kunnen omschrijven aan de hand van belangrijke kenmerken zoals vorm, grootte, kleur, materialen en functie.

Slide 62 - Slide