Voorzetselcombinaties

• Nederlands
• ISK

Voorzetselcombinaties

plaats

in

op

bij

Waar ben je?

Ik ben in Leiden.

Ik ben op school.

Ik ben bij de bakker.

meestal met lidwoord: in

Ik ben...

... in het bos

... in de winkel

... in de bus

soms zonder lidwoord: in

Steden, landen, werelddelen

Ik ben...

... in Leiden

... in Nederland

... in Afrika

Ik ben ... Amsterdam.

1. in de
2. in

Ik ben ... winkel.

1. in de
2. in

Ik ben ... bos.

1. in het
2. in

Ik ben ... Frankrijk.

1. in het
2. in

meestal met lidwoord: op

Ik ben...

... op het strand

... op de markt

... op de boot

soms zonder lidwoord: op

Ik ben...

... op school

... op straat

eilanden:

... op Bali

... op Texel

Ik ben ... Bali.

1. op de
2. op

Ik ben ... markt.

1. op de
2. op

meestal met lidwoord: bij

mensen

Ik ben...

... bij de bakker

... bij de kapper

soms zonder lidwoord: bij

namen van mensen

Ik ben...

... bij Jan

... bij Alina

Ik ben ... Sarah.

1. bij de
2. bij

Ik ben ... slager.

1. bij de
2. bij

plaats met beweging

naar

Waar ga je naartoe?

Ik ga naar Leiden.

Ik ga naar school.

Ik ga naar de winkel.

meestal met lidwoord: naar

Ik ga ...

... naar het strand

... naar de markt

... naar de winkel

soms zonder lidwoord: naar

plaatsen, landen, eilanden

Ik ga...

... naar Noordwijk

... naar Duitsland

... naar Bali

soms zonder lidwoord: naar

Ik ga...

... naar school

... naar huis

... naar bed

Ik ga ... huis.

1. bij
2. naar de
3. naar
4. in

Ik ga ... markt.

1. bij
2. naar de
3. naar
4. in

nu alles door elkaar!

Ik ben ... school.

1. op
2. naar de
3. op de
4. bij

Ik ben ... winkel.

1. in
2. in de
3. op
4. op de

Ik ben ... strand.

1. in
2. in de
3. op de
4. op het

Ik ga ... bos.

1. naar
2. in het
3. naar de
4. naar het

Ik ben ... Engeland.

1. in het
2. naar
3. in
4. naar het

Ik ben ... Bali.

1. in
2. op
3. op de
4. op het

Ik ga ... Bali.

1. in
2. naar de
3. op de
4. naar

Ik ben ... bakker.

1. bij de
2. op de
3. bij
4. naar

Ik ben ... Laura.

1. bij de
2. op de
3. bij
4. naar