Bezittelijk voornaamwoord

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Dit is Thomas en dat is ..... vrouw.

1. zijn
2. haar

Wij hebben veel groen in ..... buurt.

1. onze
2. haar

Hua en Jing houden veel van ..... kinderen.

1. zijn
2. hun

Lisa speelt bijna met alle kinderen uit .... klas.

1. hun
2. haar

Mevrouw, mag ik ..... naam opschrijven?

1. jouw
2. uw

Ik werk in een fabriek.
Dit zijn .... collega's.

1. haar
2. mijn

Wanneer gaan jullie trouwen?
Wie komt er op .... bruiloft?

1. hun
2. jullie

Alex, waar wonen .... ouders?

1. zijn
2. jouw

Carlos praat altijd graag over .... hobby's.

Ik ga elke dag wandelen met ... hond.

Heb jij vandaag .... huiswerk al gemaakt?

U kunt nu vertrekken in .... nieuwe auto.

Wij gaan elk weekend op bezoek bij .... vrienden.

Zijn jullie verhuisd?
Wanneer mag ik .... nieuwe huis zien?

Wendy gaat zaterdag altijd winkelen met .... vriendinnen.