Periode 6, les 5: Observatieplan maken

• ontwikkelingsfasen
• MBO
• Studiejaar 2

Terugblik

Hoofdstuk 4: Observatiemethoden

Als je een kind meerdere keren wilt observeren in verschillende situaties, kies je voor:

1. continu observatie
2. interval observatie

bij deze observatie ben je aan het tellen hoe vaak je bepaald gedrag ziet

1. kwalitatief
2. kwantitatief

Bij een .... observatie doe je mee aan de activiteit terwijl je aan het observeren bent

1. participerende
2. niet-participerende

Voorbeelden stap 1

• N. is een meisje van 3 jaar. Tijdens het spelen kruipt ze vaak en als ze loopt is het wankel en valt ze snel.

• Dhr. G. is 80 jaar. Sinds twee weken is hij wat stiller en doet hij nauwelijks meer mee met de activiteiten. Hij verzorgt zich minder goed en lijkt wat afwezig van tijd tot tijd.

Voorbeelden stap 2

N. is een meisje van 3 jaar. Ze komt nu 2 jaar naar het KDV. Ze woont bij haar vader en moeder en ook oma zorgt regelmatig voor haar en brengt en haalt haar altijd. Ze heeft een broertje van 1 jaar oud. Het valt op dat N. nog vaak kruipt en regelmatig wankelt en/of valt tijdens het lopen. Ze houdt van spelen in de poppenhoek en in de zandbak en ze speelt vaak samen met P. Ze babbelt graag met de pedagogisch medewerkers (pmers).

Voorbeelden stap 2

1. Persoonsgegevens: meisje, 3 jaar oud, sinds 2 jaar naar KDV
   
2. Thuisgegevens: woont bij vader en moeder, broertje van 1 jaar, oma brengt en haalt
3. Gedrag: vaak kruipen, regelmatig vallen/wankelen tijdens het lopen, speelt graag in poppenhoek en zandbak, speelt vaak met P, babbelt graag met de pmers

Let op!

Bij stap 2: achtergrondinformatie -> als je iets niet weet, nooit iets verzinnen!

Denk ook naar privacy -> alleen voorletter op schrijven

Let op: als je bepaalde informatie niet hebt, bijvoorbeeld over de thuissituatie, dan mag je niet iets zelf verzinnen. En denk ook aan de privacy. Noem bijvoorbeeld alleen de eerste letter in plaats van de hele naam. 

Voorbeelden stap 3

• Ik wil weten of N. achterloopt in de motorische ontwikkeling’.
  
• • ‘Ik wil weten met wie K. contact maakt en hoe ze dat doet’.
  
• • ‘Ik wil weten hoe P. samenspeelt met andere kinderen’.
  
• • ‘Ik wil weten met welk speelgoed S. speelt en hoe S. speelt’.
  
• • ‘Ik wil weten op welke momenten op de dag mevr. F. onrustig is’.
  
• • ‘Ik wil weten hoeveel dhr. M. beweegt op een dag’.
  

Voorbeelden stap 4

• Ik ga kijken naar… hoe vaak N. valt tijdens het buitenspelen.

• Ik ga kijken naar… hoe vaak K. praat tegen een ander kind en hoeveel woorden ze dan gebruikt.

• Ik ga kijken naar… hoe vaak P. de leiding neemt tijdens het vrij buitenspelen.

• Ik ga kijken naar… welk speelgoed S. uit de kast pakt en hoe lang S. daarmee speelt.

• Ik ga kijken naar… op welke momenten mevr F. gaat schudden met haar hoofd.

Zijn er nog vragen?

In hoeverre heb je de lesdoelen behaald? Scoor op een schaal van 0-100

-1100

Afsluiting

Wat is stap 1 van het observatieplan ?

1. Achtergrondgegevens
2. Observatiemethode
3. Beginsituatie
4. Observatievragen

Wat beschrijf je bij stap 1 beginsituatie?

Wat betekent observatievragen?

1. Hoe je het gaat bekijken
2. Waar ga je naar kijken, naar wel concreet gedrag
3. Dat je een pen nodig hebt
4. Waarom observeren belangrijk is

Een observatievraag start altijd met?

Tot de volgende les!

Les 5: van doel naar activiteit