Grammatica - HUN / HEN

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1-4

Aan het eind van deze les...

- begrijp je de regels van het gebruik van hun en hen.

- kan je hun en hen juist gebruiken in je taalgebruik.

Gebruik hun/hen

Welke zin is goed?

1. We verwachtten hun.
2. We verwachtten hen.

Welke vraag is goed?

1. Ze vroeg hun of ze mee wilden komen.
2. Ze vroeg hen of ze mee wilden komen.

Welke zin is goed?

1. Is deze auto van hun of van jullie?
2. Is deze auto van hen of van jullie?

Welke zin is goed?

1. Ze vroeg aan hun of ze mee wilden komen.
2. Ze vroeg aan hen of ze mee wilden komen?

Welke zin is goed?

1. Is dat hun dochter of jouw dochter?
2. Is dat hen dochter of jouw dochter?

Gebruik van hen

Na een voorzetsel

1.Ik geef het boek aan hen.

2.Ik deed het voor hen.

3.Hoe gaat het met hen?

4.Het boek is op hen afgestemd.

Schrijf een voorbeeldzin waarin je het woordje hen (na voorzetsel) gebruikt.

Gebruik van hen

Als een lijdend voorwerp

1.Ik bekijk hen. (wie/wat bekijk ik?)

2.Hij ontslaat hen. (wie/wat ontslaat hij?)

3.Zij mijdt hen. (wie/wat mijdt zij?)

Tip: Als je de zin lijdend maakt (met worden), verandert hen in het onderwerp zij.

Schrijf een voorbeeldzin waarin je het woordje hen (lijdend voorwerp) gebruikt.

Gebruik van hun

Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel

1.Ik geef hun het boek. (aan wie geef ik het boek?)

2.Hij schonk hun een kopje koffie in. (voor wie schonk hij een kopje koffie in?)

3.Hij rookt hun te veel. (voor wie rookt hij te veel?)

4.China is hun te ver. (voor wie is China te ver?)

5.De tranen stonden hun in de ogen. (bij wie stonden de tranen in de ogen?)

Schrijf een voorbeeldzin waarin je het woordje hun (meewerkend voorwerp zonder voorzetsel) gebruikt.

Gebruik van hun

Als bezittelijk voornaamwoord

1.Dat is hun boek. (boek=bezit)

2.Ik fietste naar hun huis. (huis=bezit)

Schrijf een voorbeeldzin waarin je het woordje hun (bezittelijk voornaamwoord) gebruikt.

https:

https:

https:

https: