ROC Mondriaan

Tekstbegrip

1.2 Lezen - tekstbegrip
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

1.2 Lezen - tekstbegrip

Slide 1 - Slide

Welkom bij les 1

Slide 2 - Slide

IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:
  • leesstrategieën toepassen;
  • het onderwerp, de hoofdgedachte, en het tekstdoel van een tekst bepalen;
  • de functies van inleiding en slot kennen;
  • een kopje boven een tekstdeel kiezen;
  • tekstverbanden en signaalwoorden herkennen;
  • feiten en meningen onderscheiden;
  • hoe je de betekenis van onbekende woorden kunt achterhalen.

Slide 3 - Slide

Leesstrategieën 
manier van lezen
wat je doet
verkennend
titel, deeltitels, illustraties en onderschriften bekijken, inleiding en slot lezen en de bron en de schrijver bekijken
nauwkeurig
alle alinea's lezen en naar signaalwoorden zoeken
zoekend
dat gedeelte lezen waar het antwoord op je vraag te vinden is
studerend
lezen om de informatie te onthouden

Slide 4 - Slide

Wat wordt bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?
A
het onderwerp van de tekst
B
de mening van de schrijver
C
het belangrijkste wat in een tekst over het onderwerp wordt gezegd
D
een uitgebreide samenvatting van de tekst

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Wat is het tekstdoel?
A
amuseren
B
overtuigen
C
informatie
D
activeren

Slide 7 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

Wat wil de
Arjen Lubach bereiken met dit stukje?
A
overhalen/activeren
B
amuseren
C
informeren
D
instrueren

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp van dit fragment?
A
het journaal
B
andersom liner
C
presentatoren journaal

Slide 11 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van dit fragment?
A
Het is verkeerd andersom liners te gebruiken
B
Het journaal wordt steeds onbegrijpelijker
C
Arjen Lubach wil aangeven dat het journaal niet klopt
D
andersom liners komen veel voor in het journaal

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Wat is het tekstdoel van dit fragment?
A
overtuigen
B
informeren
C
amuseren
D
activeren

Slide 14 - Quiz

Stel dat je het tekstdoel moet bepalen voor het boze briefje?
Wat is dan het tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
amuseren
D
activeren

Slide 15 - Quiz

Opdrachten
Maak nu 1.2 opdracht 1 t/m 6 (p. 15 - 18) online.
Werk daarna verder aan het tijdschrift.

Slide 16 - Slide

Welkom bij les 2
Is het gelukt met de opdrachten die als huiswerk gemaakt moesten worden? We bespreken deze even kort na.

Slide 17 - Slide

Functies van de inleiding
De belangrijkste functie van de inleiding is
  • het onderwerp van de tekst introduceren.
  • Aandacht trekken

Slide 18 - Slide

Functies van inleiding

In de inleiding trekt de schrijver altijd de aandacht van de lezer.

Andere functies:

- onderwerp noemen

- aanleiding noemen (er is bijvoorbeeld een onderzoek geweest)

- centrale vraag stellen

- mening van schrijver noemen

- samenvatting van inhoud geven

Slide 19 - Slide

Functies van het slot
Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
  • Conclusie geven.
  • Samenvatting geven van de tekst.
  • Advies geven.
  • Waarschuwing geven.
  • Oproep doen

Slide 20 - Slide

Waaruit bestaat een inleiding in ieder geval?
A
aandacht trekken, onderwerp introduceren
B
deelonderwerpen, signaalwoorden, structurerende zinnen
C
deelonderwerpen, anekdote
D
inleiding, middenstuk, slot

Slide 21 - Quiz

Wat zijn functies die een inleiding kan hebben?
A
het onderwerp noemen
B
de aanleiding noemen
C
de centrale vraag stellen
D
de mening van de schrijver geven

Slide 22 - Quiz


Lees de inleiding nauwkeurig.

Wat is de functie van de inleiding?
A
enkel aandacht trekken
B
het onderwerp noemen
C
centrale vraag stellen
D
samenvatting geven

Slide 23 - Quiz


Lees tekst 3 nauwkeurig.

Wat is de functie van het slot?
A
een samenvatting van de tekst geven
B
de conclusie noemen
C
de vraag uit de inleiding beantwoorden

Slide 24 - Quiz

Signaalwoorden
Signaalwoorden (verbindingswoorden):
geven verbanden weer tussen woorden, zinnen en alinea’s.
Om de inhoud van de tekst goed te begrijpen, moet je tekstverbanden herkennen. Dit doe je door op de signaalwoorden te letten.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Weet je het nog? Een paar vragen over signaalwoorden.

Slide 27 - Slide

Welk verband zit er in deze zin?
Ik kon vandaag geen folders bezorgen, doordat mijn band lek was.
A
voorbeeld
B
conclusie
C
tijdsvolgorde
D
oorzaak-gevolg

Slide 28 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin?
We moeten toch rekening houden met het weer.
A
rekening
B
toch
C
met
D
weer

Slide 29 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin?
Vroeger deed je boodschappen bij de kruidenier.

Slide 30 - Open question

Welk verband zit er in deze zin?
Hoewel het ging regenen, bleven we buiten picknicken.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
conclusie
D
oorzaak-gevolg

Slide 31 - Quiz

Welk verband zit er in deze zin?
Als je nu vertrekt, dan kom je nog op tijd voor het eten.
A
tegenstelling
B
vergelijking
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 32 - Quiz

Wat is het signaalwoord in de zin?
De auto waarmee we op vakantie gingen, was helaas stuk.

Slide 33 - Open question

Welk verband herken je?
Neem nou die man met die hoed. Hij laat zijn hond altijd los lopen.
A
altijd
B
die
C
man
D
neem nou

Slide 34 - Quiz

Welk verband herken je hieronder?
Je moet je kamer nog opruimen, bovendien heb je huisarrest.

A
tegenstelling
B
vergelijking
C
opsomming
D
tijdsvolgorde

Slide 35 - Quiz

Wat is het verband in de zin hieronder?
Als gevolg van een stroomstoring, kan de intercity naar Groningen niet vertrekken.
A
oorzaak-gevolg
B
tegenstelling
C
conclusie
D
voorbeeld

Slide 36 - Quiz

Wat is het verband in de zin hieronder?
Ik doe een zeil over het zwembadje, zodat er geen vuil in kan komen.
A
tegenstelling
B
middel-doel
C
oorzaak-gevolg
D
conclusie

Slide 37 - Quiz

Opdrachten
Maak nu opdracht 1.2  8 t/m 12 (p. 19 - 22) online
Werk daarna verder aan het tijdschrift.

Slide 38 - Slide

Welkom bij les 3
Is het gelukt met de opdrachten die als huiswerk gemaakt moesten worden? We bespreken deze even kort na.

Slide 39 - Slide

Examenwoorden
In de opdrachten van het school- en eindexamen worden vaak begrippen gebruikt met een speciale betekenis. In de volgende vragen komen ze voorbij.

Slide 40 - Slide

Wat betekent
de aanbeveling?
A
het advies
B
de waarschuwing
C
de wens
D
de conclusie

Slide 41 - Quiz

zeggen
noemen
ermee te maken hebben
begrijpen
aandacht besteden aan
opvatten
aansluitend bij/op
beweren

Slide 42 - Drag question

belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt, in één zin
de uitleg
iemand die veel weet van een onderwerp
een zin of een deel van een zin die letterlijk in de tekst staat
het citaat
de deskundige
de hoofdgedachte
de verklaring

Slide 43 - Drag question

Wat betekent
het motief?
A
de oorzaak
B
het gevolg
C
de reden
D
de mening

Slide 44 - Quiz

Wat betekent
de telegramstijl?
A
onder woorden brengen, verwoorden, aanduiden
B
een deel van de zin
C
alles past bij elkaar en sluit op elkaar aan
D
losse woorden

Slide 45 - Quiz

Wat betekent
de woordgroep?
A
de uitleg
B
een deel van de zin
C
de deeltitel
D
losse woorden

Slide 46 - Quiz

wat het ene tekstdeel te maken heeft met het andere
de mening
de opbouw van een tekst
alles past bij elkaar en sluit op elkaar aan
de tekststructuur
het verband tussen
de opvatting
een samenhangend geheel

Slide 47 - Drag question

Opdrachten
Maak nu opdracht 1.2 14 t/m 18  en 20 en 21
(p. 24 - 28) online
Werk daarna verder aan je tijdschrift.

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Link