ROC Mondriaan

Les 2 De bevruchting

1 / 47
next
Slide 1: Slide
OntwikkelingsfasenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Terugblik...

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoe noem je geslachtscellen van een vrouw?
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
embryo

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer is een vrouw vruchtbaar?
A
Tijdens de menstruatie
B
tijdens de ovulatie
C
Vlak na de menstruatie
D
Vlak voor de menstruatie

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Waar worden zaadcellen gemaakt?
A
Bijbal
B
Zaadbal
C
Balzak
D
Prostaat

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Bevruchting is een ander woord voor geslachtsgemeenschap.

A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

2.1.1 Man
In de vorige les heb je geleerd dat de uitwendige geslachtskenmerken van een man bestaan uit de penis en de balzak (scrotum). In de balzak liggen de teelballen (testes) waar de zaadcellen worden gevormd. De zaadcellen worden opgeslagen in de bijballen die boven op de zaadballen liggen. Een zaadcel is zo klein dat je deze niet met het blote oog kunt zien. Een zaadcel bestaat uit een kop en een staart (zie figuur 5).
• Kop: hierin zit het DNA dat bij de geslachtscellen de helft (23) van het normale aantal chromosomen bevat
• Staart: met de staart kan de zaadcel als het ware vooruit zwemmen in een vochtige omgeving.
Bij het zaad wordt nog vocht toegevoegd uit de zaadblaasjes, waardoor de zaadcellen zich beter kunnen bewegen. De zaadcellen en het vocht samen noemen we sperma. Wanneer een man een erectie heeft en bijna klaarkomt, worden de zaadcellen door de zaadleider naar de plasbuis vervoerd en vermengd met vocht. Tijdens het klaarkomen (orgasme) komt het sperma dan via de uitgang van de plasbuis, op de top van de eikel, maar buiten. Dat heet een zaadlozing (ejaculatie).

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

2.1.2 Vrouw
Een meisje heeft vanaf haar geboorte al onrijpe eicellen die opgeslagen zijn in de eierstokken. Tijdens de puberteit wordt een meisje geslachtsrijp waarbij gemiddeld iedere vier weken een eicel rijpt en vrijkomt in een van beide eierstokken. Dat heet de eisprong (ovulatie). Een eicel is veel groter dan een zaadcel en bevat ook 23 chromosomen. Het slijmvlies in de baarmoeder bereidt zich ondertussen voor door dikker en beter doorbloed te worden zodat een eicel, wanneer die bevrucht is, zich er goed in kan nestelen. De rijpe eicel die vrijgekomen is bij de eisprong wordt opgevangen door de eileiders en daar vindt ook de bevruchting plaats. Wanneer de eicel niet bevrucht wordt door een zaadcel, sterft hij af en worden de resten opgenomen door het lichaam. Vervolgens ontstaat de menstruatie.

Waar worden eicellen gemaakt?
A
in de baarmoeder
B
in de eileider
C
in de eierstokken
D
in de baarmoederwand

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Bevruchting vindt plaats in de..
A
Eierstok
B
Eileider
C
Baarmoeder
D
Vagina

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

Wanneer een man en een vrouw geslachtsgemeenschap hebben en de man een zaadlozing heeft, komt er sperma in de vagina van de vrouw. Dit sperma bevat miljoenen zaadcellen. De zaadcellen zwemmen met behulp van hun staart verder in de richting van de baarmoeder en de eileiders. Veel zaadcellen vallen onderweg af. Wanneer er een eicel in de eileider aanwezig is, kan die op dat moment bevrucht worden door een zaadcel. De kop van de zaadcel dringt door de wand van de eicel heen; de staart blijft buiten de eicel achter. Nadat de kop van de zaadcel de eicel binnengedrongen is, verandert de wand van de eicel en wordt ondoordringbaar voor andere zaadcellen. De kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel. Dit noemen we bevruchting. De kern heeft weer 46 chromosomen: 23 van de man en 23 van de vrouw waardoor het kind eigenschappen heeft van de vader en van de moeder. De bevruchte eicel deelt zich een aantal keren en er ontstaat een klompje cellen.

Slide 17 - Video

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

Wanneer een eicel is bevrucht, is er sprake van een zwangerschap. Twee-eiige tweelingen ontstaan uit de bevruchting van twee verschillende eicellen door twee verschillende zaadcellen. Deze kinderen delen evenveel genetisch materiaal als gewone broers en zussen. Eeneiige tweelingen ontstaan uit de bevruchting van één eicel door één zaadcel, waarna de eicel zich splitst in twee identieke delen. Eeneiige tweelingen zijn dus genetisch identiek. Dat betekent ook dat ééneiige tweelingen altijd hetzelfde geslacht hebben, terwijl twee-eiige tweelingen van hetzelfde of van verschillend geslacht kunnen zijn.
De cellen delen zich verder en er ontstaat een embryo. In de eerste drie maanden worden alle organen aangelegd in het embryo. Daarna moet alles zich verder ontwikkelen en verder groeien. Het embryo noemen we dan een foetus.

Tweelingen

Eeneiige tweeling


Twee eiig

Wat is het verschil?

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Een twee-eiige tweeling ontstaat uit
A
1 eicel, 1 zaadcel
B
1 eicel, 2 zaadcellen
C
2 eicellen, 2 zaadcellen
D
2 eicellen, 1 zaadcel

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Eén-eiige tweelingen
A
lijken niet altijd op elkaar
B
hebben hetzelfde geslacht
C
lijken altijd op elkaar
D
kunnen verschillen van geslacht

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Slide

2.3 De placenta
De placenta, ook wel moederkoek genoemd, is een soort dikke schijf met een diameter van 15 – 20 centimeter en heeft twee kanten. Zie ook figuur 9. De placenta groeit door tot het einde van de zwangerschap en weegt dan ongeveer 500 – 600 gram. Er is geen direct contact tussen de twee bloedsomlopen van moeder en kind. Als dat wel zo zou zijn en de bloedgroep van de moeder verschilt met die van het kind, dan zou dit fatale gevolgen kunnen hebben. De placenta beschermt de baby ook tegen sommige bacteriën, parasieten en medicatie, maar hij biedt geen volledige bescherming. Levensgevaarlijke virussen, zoals HIV, en hepatitis B, en andere gevaarlijke stoffen, zoals nicotine (wanneer de moeder rookt) en alcohol, komen alsnog via de placenta bij de baby terecht. Dit kan leiden tot gezondheidsproblemen voor de baby
Op de andere kant van de placenta zit een vlies waar de navelstreng van de baby aan vast zit, zie ook figuur 9. De navelstreng bestaat uit drie bloedvaten waardoor het embryo zuurstof en voedingsstoffen van de moeder krijgt en waardoor afvalproducten afgevoerd worden. Om het embryo heen zitten de vruchtvliezen en het embryo drijft in het vruchtwater. Daardoor wordt het beschermd tegen stoten en kan het zich gemakkelijk bewegen.

Slide 36 - Video

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting...

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Wat is bevruchting ?
A
de kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel
B
als het eicelletje gaat innestelen in de baarmoeder.
C
Als de eisprong plaatsvindt
D
als de vrouw ongesteld wordt.

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Bevruchting vindt plaats in de..
A
Eierstok
B
Eileider
C
Baarmoeder
D
Vagina

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Een twee-eiige tweeling ontstaat uit
A
1 eicel, 1 zaadcel
B
1 eicel, 2 zaadcellen
C
2 eicellen, 2 zaadcellen
D
2 eicellen, 1 zaadcel

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Eén-eiige tweelingen
A
lijken niet altijd op elkaar
B
hebben hetzelfde geslacht
C
lijken altijd op elkaar
D
kunnen verschillen van geslacht

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 46 - Open question

This item has no instructions

Tot volgende week!
Hoofdstuk 3: Wat als zwanger worden niet lukt?

Slide 47 - Slide

This item has no instructions