Present simple warmer

• Engels
• MBO
• Studiejaar 1

Wat geef je aan met de
Present Simple?

1. Gewoonten
2. Feiten
3. Dingen die regelmatig gebeuren
4. Alle antwoorden zijn goed.

De present simple is...

1. Onvoltooid Verleden tijd
2. Tegenwoordige tijd
3. Toekomende tijd
4. Voltooid verleden tijd

If + present simple, … present simple is used when

1. something is always true
2. something becomes true when the condition is met
3. something is not true in the present
4. something is not true in the past

Present Simple is ...

1. tegenwoordige tijd
2. precies nu
3. verleden tijd
4. toekomst

Je gebruikt de present simple...

1. als iets nu aan de gang is of je iets nu aan het doen bent
2. als je in de toekomst iets van plan bent wat zeker is
3. als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
4. als iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer

Wat hoort er bij de present simple?

1. werkwoord met ING
2. Vorm van to be
3. SHIT RULE
4. Infinitief + ed

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?

1. Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
2. Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
3. Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
4. Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

present simple

1. fact or habit
2. temporary situation
3. something is happening now
4. plan for the future

Present Simple

1. Lucy lives in London.
2. Lucy lived in London.
3. Lucy is Living in London.
4. Lucy has lived in London.

Wat zijn signaalwoorden voor de present simple?

1. now, at the moment
2. already, yet, since, for, just
3. last week, in 1962, three years ago
4. always, ever, never, often, usually, every day