ROC Mondriaan

HAVO Review - Gaswisseling en Uitscheiding

Gaswisseling en uitscheiding
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 34 min

Items in this lesson

Gaswisseling en uitscheiding

Slide 1 - Slide

Wat is uitscheiding?

Slide 2 - Open question

Welke onderdelen vallen onder het inwendige milieu? En welke onder het uitwendige milieu? Sleep naar het juiste vak!
Inwendig milieu
Uitwendig milieu
In de maag
In een haarvat
In de urineblaas
In de baarmoeder
In een leverlobje
In een bronchiole
In de galblaas

Slide 3 - Drag question

Is de dunne darm een uitscheidingsorgaan? Licht je antwoord toe.

Slide 4 - Open question

Waar vind in je lichaam gaswisseling plaats?
A
Mond/neusholte
B
Bronchiën
C
Longblaasjes
D
Spierweefsel

Slide 5 - Quiz

Wat is JUIST?
A
'De ingeademde lucht wordt door het bloed in de bloedvaten van de neusholte afgekoeld.'
B
'De ingeademde lucht wordt door het neusslijmvlies droog gemaakt.'
C
'De ingeademde lucht wordt door het reukzintuig gekeurd.'
D
'De ingeademde lucht is warmer dan de uitgeademde lucht.'

Slide 6 - Quiz

1) Noem twee delen van het ademhalingsstelsel met kraakbeenringen
2) Beschrijf de functie van deze kraakbeenringen

Slide 7 - Open question

In de kieuwen van een vis vindt gaswisseling plaats door diffusie. Welke uitspraak
over diffusie is juist?

A
Bij diffusie stroomt zuurstof van een lage naar een hoge concentratie.
B
Bij diffusie stroomt zuurstof van een hoge naar een lage concentratie.
C
Bij diffusie stroomt zuurstof van het bloed in de kieuw naar het water.
D
Diffusie vindt plaats in de longblaasjes van de vis.

Slide 8 - Quiz

Diffusie:
I: De diffusiesnelheid is hoger bij lage temperatuur
II: De diffusiesnelheid is hoger bij een groot oppervlak
A
I is juist
B
II is juist
C
I en II zijn juist
D
I en II zijn onjuist

Slide 9 - Quiz

Hoeveel keer gaat een zuurstofmolecuul door een celmembraan als hij vanuit de lucht in de longblaasjes naar de hemoglobine in het bloed gaat?

Slide 10 - Open question


In sigarettenrook komt koolstofmonoxide voor. De binding tussen koolstofmonoxide en hemoglobine is 200× zo sterk als die tussen zuurstof en hemoglobine. Waar koolstofmonoxide zit, kan geen zuurstof zitten. Als reactie op de aanwezigheid van koolstofmonoxide wordt de binding tussen hemoglobine en zuurstof sterker. 

Vraag: is deze reactie gunstig of ongunstig voor de zuurstofvoorziening van de weefsels?
Leg je antwoord uit. 


Slide 11 - Open question

Wat is het grootste verschil tussen inademingslucht en uitademingslucht?
A
stijgende pO2
B
stijgende pCO2
C
stijgende pN2
D
stijgende pH2O

Slide 12 - Quiz

Als de pO2 van de longen lager is dan de pO2 van de haarvaten in de longen dan..
A
gaat er zuurstof naar het bloed
B
gaat er geen zuurstof naar het bloed

Slide 13 - Quiz

Welk voorbeeld verhoogt niet de hoeveelheid O2 dat richting de cellen gaat.
A
Het grote oppervlak van de longen
B
Hemoglobine in het bloed
C
Het PO2 verschil tussen lucht en bloed
D
De slappe wand van de aders

Slide 14 - Quiz

Iemand hyperventileert, dat wil zeggen dat hij zijn longventilatie sterk vergroot. Door deze vergrote longventilatie verandert de pH van het bloed. Zal de pH door de vergrote longventilatie stijgen of dalen? Wat is de oorzaak van deze pH-verandering? De pH zal:
A
stijgen, doordat het O2-gehalte van het bloed stijgt
B
stijgen, doordat het CO2-gehalte van het bloed daalt
C
dalen, doordat het O2-gehalte van het bloed stijgt
D
dalen, doordat het CO2-gehalte van het bloed daalt

Slide 15 - Quiz

Hoe beweegt het middenrif bij een inademing?
A
Richting buik; wordt korter en platter
B
Richting buik; wordt korter en boller
C
Richting borst; wordt langer en platter
D
Richting borst; wordt korter en boller

Slide 16 - Quiz

De doorgang in de luchtwegen wordt bij een astma aanval belemmerd. Hierdoor kost het meer moeite om dezelfde hoeveelheid lucht binnen te halen. Noem 2 spiergroepen die bij een astma aanval meer energie gaan verbruiken om voldoende te kunnen ventileren

Slide 17 - Open question


Bekijk het diagram van de het longvolume van een persoon.
Hoe groot is de vitale capaciteit van deze  persoon?

Slide 18 - Open question

Iemand gaat snorkelen. De snorkelaar ademt normaal.
Leg uit of deze persoon een hogere of lagere diffusiesnelheid heeft van O2 in de longen in vergelijking met iemand die niet snorkelt.

Slide 19 - Open question

Leg uit dat, wanneer olifanten snorkelen via hun slurf, ze geen extra hinder ondervinden ten opzichte van ademhalen op het land.

Slide 20 - Open question