ROC Mondriaan

Persoonlijke basiszorg Quiz Leerjaar 1

Persoonlijke basiszorg Quiz Leerjaar 1
Persoonlijke 
basiszorg
Quiz
Leerjaar 1
Periode 1
1 / 26
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Persoonlijke basiszorg Quiz Leerjaar 1
Persoonlijke 
basiszorg
Quiz
Leerjaar 1
Periode 1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Bij welk onderdeel van het dode milieu zijn de individuele verschillen tussen zorgvragers het kleinst?
A
De mate van ventilatie in de kamer
B
De temperatuur in de kamer
C
De vochtigheidsgraad in de kamer

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Er zijn verschillende soorten ziekmakende micro-organismen.
Geef bij elke zorgvrager aan met welk soort micro-organisme hij te maken heeft.

1
Meneer El Kaoussi heeft zwemmerseczeem.
2
Meneer Van Kempen heeft griep.
3
Mevrouw Budding heeft een etterende decubituswond.
Bacteriën
A
Virus
Schimmels

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Tijdens het griepseizoen is het belangrijk om goed te ventileren. Goede ventilatie verkleint de kans om besmet te raken met het virus.

Op welk onderdeel van de besmettingscyclus van het griepvirus heeft ventileren vooral invloed?
A
Besmettingsbron
B
Besmettingsweg
C
Uitgang van het virus

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Noem 3 voedingsmiddelen waarin Salmonella het vaakst voorkomt?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Micro-organismen kun je uitschakelen door sterilisatie en desinfectie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Hoelang mag je maximaal per dag met een gebogen rug werken?
A
20 minuten
B
2,5 uur
C
4 uur

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Je werkt in de gehandicaptenzorg en bent bij Nemanja (63 jaar). Hij heeft een spastische verlamming en kan daardoor niet zelf zijn gebit verzorgen. Daarom neem jij de mondzorg van hem over. Hij draagt een gebitsprothese.

Welke beweringen over de mondzorg bij Nemanja zijn juist?

A
Je doet zijn prothese 's nachts in een droog bakje.
B
Je raagt of stookt tussen de tanden van de prothese.
C
Je reinigt zijn gebitsprothese met tandpasta waar fluoride in zit.
D
Je reinigt zijn gebitsprothese twee keer per dag.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Je wast het genitaalgebied van de man vanaf de balzak richting de top van de penis.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Je trekt (als dat mogelijk is) de voorhuid terug over de eikel om de penis goed te kunnen wassen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Je slaat het topje van de penis over bij het wassen, omdat dit té gevoelig is.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Bij zorgvragers die onvoldoende lichaamsbeweging hebben, ben je alert op decubitus. Je probeert dit zoveel mogelijk te voorkomen. Als het toch ontstaat, is het belangrijk dat je het zo snel mogelijk herkent. Je controleert daarom regelmatig de bedreigde plaatsen.

Wat zijn bij een zorgvrager die veel in zijligging ligt bedreigde plaatsen?
A
Borsten
B
Dijbeen
C
Hiel
D
Oor

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Een bedlegerige zorgvrager kan last krijgen van obstipatie (verstopping).

Welke adviezen kun je geven aan een bedlegerige zorgvrager om de kans op verstopping te verkleinen?


A
Beweeg vooral passief
B
Drink veel
C
Eet vezelrijke voeding
D
Neem extra vitamine D

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Een diëtist kan de zorgvrager een eiwit verrijkt dieet geven.

Wat zijn goede indicaties voor een eiwit verrijkt dieet?

A
Herstel na een operatie
B
Hoge bloeddruk
C
Ondervoeding
D
Overgewicht

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Als groente snijden door een reumapatiënt niet meer lukt, welke hulpverlener kan je dan inschakelen?
A
Fysiotherapeut
B
Logopedist
C
Ergotherapeut

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

In het lichaam vindt stofwisseling plaats.

Welke beweringen over stofwisseling zijn juist?

 Stofwisseling (= metabolisme) = omzetting van voedingsstoffen in bruikbare energie en bouwstoffen in de lichaamscellen.

Spijsvertering = het fijnmaken van voedsel en opname voedingsstoffen uit het spijsverteringsstelsel in het bloed.
A
De stofwisseling stopt tijdens de slaap.
B
Een ander woord voor stofwisseling is spijsvertering
C
Na de stofwisseling blijven er afvalstoffen over.
D
Stofwisseling vindt plaats in alle lichaamscellen.

Slide 16 - Quiz

Stofwisseling (= metabolisme) = omzetting van voedingsstoffen in bruikbare energie en bouwstoffen in de lichaamscellen.

Spijsvertering = het fijnmaken van voedsel en opname van voedingsstoffen uit het spijsverteringsstelsel in het bloed.
De nieren halen alcohol uit je bloed
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

De nieren halen galkleurstof uit het bloed
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

De nieren halen overtollig zout uit het bloed.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Urine die naar aceton ruikt is een teken van een blaasontsteking.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Kleine beetjes plassen kan een teken zijn van een blaasontsteking.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Voor een urinekweek vang je eerst alle urine op en neemt daar later een sample van.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat kunnen oorzaken zijn van zwarte ontlasting?
A
Een afsluiting van de galwegen.
B
Een bloeding in de maag.
C
Een darmbloeding.
D
Het gebruik van ijzertabletten.

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Om uitdroging te voorkomen, kun je de zorgvrager bouillon laten drinken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het beste moment om sputum op te vangen?
A
In de middag na de lunch.
B
In de ochtend na het ontbijt.
C
In de ochtend voor het ontbijt.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions