Nederlands veel gemaakte fouten

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Wat is de verleden tijd van 'willen'?
Wij ........ gisteren naar de film.

1. Wij wilden
2. Wij wouen
3. wij willen
4. Wij wouden

Hoe heet een kleiner ogend paard?

1. ponnie
2. ponny
3. ponie
4. pony

Hoe schrijf je: des winters ?
(met de komma op de juiste plek)

1. 's winters
2. s'winters
3. d'winters
4. winter's

Hoe schrijf je dat iets op zaterdag is?

......... gaan we een visje eten.

1. 's zaterdags
2. s' zaterdags
3. zaterdags
4. 's Zaterdags

AFBREEK REGEL toepassen:

Het woord 'kroketten' moet afgebroken worden aan het eind van een regel

1. ik lust graag krok- etten
2. Ik lust graag krokett- en
3. ik lust graag kro- ketten
4. Ik lust graag kroke -tten

Vul het meervoud in: bijv.
een deur - twee deuren
een spook - twee ....

Vul het meervoud in: bijv.
een deur - twee deuren
een kelder - twee ....

1. kelder's
2. kelders
3. kelderen
4. kelderens

Vul het verklein woord in.
bijv. een klein huis is een: huisje

Een kleine oma is een:

Vul het verklein woord in.
bijv. een klein huis is een: huisje

Een kleine paraplu is een

Vul het verklein woord in.
bijv. een klein huis is een: huisje

een kleine tor is een:

1. toretje
2. torje
3. torretje
4. tortje

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat een eigenschap of toestand van een zelfstandig naamwoord benoemt. Bijvoorbeeld: Het zegt iets over de auto.

In 'de rode auto' is rode een bijvoeglijk naamwoord. Dat geldt ook voor rood in      'De auto is rood. '

Wat is hier een bijvoeglijk naamwoord?

Mijn vader rijdt in een vieze gele auto.

1. vieze
2. vieze gele
3. gele
4. Mijn

Wat is hier een bezittelijk voornaamwoord?

Mijn vader rijdt in een vieze gele auto.

1. rijdt
2. gele
3. vieze gele
4. Mijn

Hoe schrijf je dit: een hoed van papier gemaakt?

1. een papiere hoed
2. een papieren hoed

Hoe schrijf je dit: een hoed van papier gemaakt?

1. een papiere hoed
2. een papieren hoed

Welk bijvoeglijk naamwoord is fout?

1. de grote afvalbak
2. de kleine afvalbak
3. de blauwe afvalbak
4. de grijzen afvalbak

Vul in: marsepein

Een .................. snoepje

1. een marsepeine snoepje
2. een marsepeinen snoepje
3. een marsepein snoepje
4. een marsepijne snoepje

Vul in de zin het woord 'rollen' juist in:
Gisteren ..... mijn ogen van de slaap.

Wat is hier goed?

Je weet toch dat ik van boeken.....!

1. hou
2. hout
3. houdt
4. houd

Als je iets vermoedt, dan .....

1. dan moet je een verplichte taak doen
2. dan denk je dat iets zo is.
3. dan ben je dapper
4. dan zakt de moed je in de schoenen

Wat bedoelt iemand als hij zegt:
Ik peins er niet over!

1. Ik wil er niet eens aan denken
2. Ik droom er niet van
3. Ik negeer het
4. Ik peuter er niet aan

Vul in de goede vorm van vinden:
.......je echt dat je genoeg geoefend hebt?

Schrijf je juiste vorm van vermoeden:
Ik weet niet wat jij......., maar het klopt niet!

Is dit goed?

Het is hun schuld!

1. Ja
2. Nee

Is dit goed?
Ik geef hun alle waardering!

1. Ja
2. Nee

Is dit goed?

Ik geef de boeken terug aan hun.

1. Ja
2. Nee

Tegenwoordige tijd (t.t.)kent twee vormen:

De onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)

• ik lees

• ik werk

De voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.):

• ik heb gelezen

• ik heb gewerkt

Verleden tijd (v.t.) kent twee vormen:

De onvoltooid verleden tijd (o.v.t.):

• ik las

• ik werkte

De voltooid verleden tijd (v.v.t.):

• ik had gelezen

• ik had gewerkt

Ik koop een nieuwe broek.

De tijd waarin deze zin staat is:

1. de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
2. de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
3. de onvoltooid verledentijd (o.v.t.)
4. de voltooid verledentijd (v.v.t.)

Ik kocht een nieuwe broek.

De tijd waarin deze zin staat is:

1. de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
2. de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
3. de onvoltooid verledentijd (o.v.t.)
4. de voltooid verledentijd (v.t.t.)

Ik heb een nieuwe broek gekocht.

De tijd waarin deze zin staat is:

1. de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
2. de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
3. de onvoltooid verledentijd (o.v.t.)
4. de voltooid verledentijd (v.v.t.)

Ik had een nieuwe broek gekocht.

De tijd waarin deze zin staat is:

1. de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
2. de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
3. de onvoltooid verledentijd (o.v.t.)
4. de voltooid verledentijd (v.v.t.)

Je leest de krant en kijkt naar de sportpagina.
Wat is opvallend op deze pagina's?

1. Alle artikelen gaan over sport
2. Er is een samenvatting over sport
3. Hier staat wie gewonnen heeft
4. Hier kun je je aanmelden voor een sportclub

Welke zin staat in een vragende vorm?

1. Ik geef je de aardappels aan
2. Geef je mij de aardappels aan
3. Aardappels geef je mij aan
4. Je geeft mij aardappels aan

Henk heeft al dagen niks gegeten.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

1. heeft
2. niks
3. gegeten
4. heeft gegeten

Maarten geeft Klaas een glimmende appel.

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

1. Klaas
2. Maarten
3. een glimmende appel
4. appel

Ik had graag een mooi cadeau willen krijgen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

1. had willen
2. Ik had
3. cadeau
4. had willen krijgen

Welke zin staat in de (actieve) bedrijvende vorm?

1. Lieke zette de taart op het aanrecht
2. De taart wordt door Lieke op het aanrecht gezet
3. Het aanrecht krijgt een taart van Lieke
4. Wordt de taart op het aanrecht gezet

Welke zin staat in de (passieve) lijdende vorm?

1. Lieke zette de taart op het aanrecht
2. De taart wordt door Lieke op het aanrecht gezet
3. Het aanrecht krijgt een taart van Lieke
4. Wordt de taart op het aanrecht gezet

www.google.com

Wat is hier het signaalwoord?

Om 14.00 uur start de wandeltocht, ondanks dat er vanmiddag veel regen is voorspeld.

1. wandeltocht
2. regen
3. ondanks
4. 14.00 uur

Welk antwoord is goed? (vermoeden)
Ik denk dat je moeder meer ......

vermoed

vermoet

vermoedt

(verbranden)
Ik zag het ....... huis om de hoek.

verbrande

verbrandde

verbranden

(haten)
zij heeft hem lang .........

gehaad

behaad

verhaat

gehaat