Lidwoorden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Een huis in stad

Hafid is Marrokkaanse jongen. Hij woont met zijn vader, moeder en twee zusjes op bovenhuis in oude wijk. Alle kamers liggen op dezelfde verdieping: huiskamer en drie slaapkamers. Er is ook keuken en douche. Naast douche is w.c. Aan achterkant van hun woning is balkon. 

Wat is er mis met de zinnen in de tekst?

Een huis in de stad

Hafid is een Marrokkaanse jongen. Hij woont met zijn vader, moeder en twee zusjes op een bovenhuis in een oude wijk. Alle kamers liggen op dezelfde verdieping: de huiskamer en drie slaapkamers. Er is ook een keuken en een douche. Naast de douche is de w.c. Aan achterkant van hun woning is een balkon. 

Lidwoorden

- Aan het einde van de les kun je de lidwoorden benoemen.

- Aan het einde van de les kun je de lidwoorden op de juiste manier gebruiken.

Benoem de drie lidwoorden die er zijn.

De lidwoorden:

1. Een (onbepaald lidwoord)

2. De (bepaald lidwoord)

3. Het (bepaald lidwoord)

Het huis- de huizen
Het kind- de kinderen
Het meisje- de meisjes

Bekijk de bovenstaand woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'de'?

De agent
De leraar
De dokter

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord
'de'?

De 3
De h
De 1000
De m

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'de'?

De lente
De zomer
De herfst

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'de'?

De griep
De malaria
De corona

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'de'?

het lidwoord 'de'

1. Zelfstandige woorden in het meervoud

2. Namen van beroepen

3. Namen van cijfers en letters

4. Namen van seizoenen ( let op: het voorjaar, het najaar)

5. Namen van ziektes

6. Namen van bergen en rivieren (de Mont Blanc, de Nijl)

7. Namen  van bomen, planten en fruit (de tulp, de appel)

De kamer- het kamertje
De jongen- het jongetje
De boom- het boompje

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'het'?

Het Nederlands
Het Spaans
Het Arabisch

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'het'?

Het goud
Het zilver
Het aluminium

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'het'?

Het noorden
Het zuiden
Het westen

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'het'?

Het lidwoord 'het'

1. Alle verkleinwoorden

2. Namen van talen

3. Namen van metalen

4. Namen van windrichtingen

5. Namen van sporten en spelen (het voetballen, het tennissen)

6. Zelfstandige naamwoorden die hetzelfde zijn als een heel werkwoord (het lopen, het wonen)

Let op!

Een samengesteld woord krijgt het lidwoord dat bij het laatste deel van het samengesteld woord hoort.

Het huis + de kamer= de huiskamer

Het huis + de gemeente= het gemeentehuis

En nu...

1. Maak opdracht 10 + 11, blz. 136

2. Kijk het na