ROC Mondriaan

Toetsstof Engels Perioded 3

Herhalen toetsstof Periode 3
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhalen toetsstof Periode 3

Slide 1 - Slide

De stof die je moet weten voor de toets van volgende week
  • leren woordjes T&T Hfd. 4 en 5
  • Verschil tussen Bijv.nw en Bijwoord blz. 327
  • Woordvolgorde in gewone zinnen blz. 318
  • Onregelematige werkwoorden "Staan" tot "Zwemmen"

Slide 2 - Slide

Tijdens de toets moet je de woordjes van T&T Hfd 4 en 5 weten 
  • 15 woorden NL-ENG
  • 15 woorden ENG -NL 

Slide 3 - Slide

Tijdens de toets moet je de woordjes van T&T Hfd 4 en 5 weten 
  • 15 woorden NL-ENG
  • 15 woorden ENG -NL 

Slide 4 - Slide

Wat is de juiste vertaling voor
aan de grens?
A
at my limit
B
at the border
C
at de grens
D
in Mexico

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste vertaling voor
bij het passeren van de grens?
A
by crossing the border
B
passing the border
C
When I cross the border
D
on crossing the border

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste vertaling voor
verzegeld?
A
sealed
B
mistery
C
closed
D
I don't know

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste vertaling voor
de kiosk?
A
the kiosk
B
the booth
C
the little shop
D
the newsstand

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste vertaling voor
de schilderkunst?
A
the painter
B
the art work
C
the art of painting
D
all 3

Slide 9 - Quiz

Wat betekent:
The security check?
A
de beveiliging
B
veiligheid
C
beveiligen
D
veiligheidscontrole

Slide 10 - Quiz

Wat betekent:
the import?
A
de invoer
B
de importeerde
C
importeren
D
invoeren

Slide 11 - Quiz

Wat betekent:
the surroundings?
A
de buurt
B
in de omgeving
C
in de buurt
D
de omgeving

Slide 12 - Quiz

Wat betekent:
the exhibition?
A
blootstellen
B
de show
C
de tentoonstelling
D
de voorstelling

Slide 13 - Quiz

Wat betekent:
the itinerary?
A
de dag programma
B
de route
C
de routebeschrijving
D
de dagschema

Slide 14 - Quiz

Het verschil tussen:

Slide 15 - Slide

Maak de zin af:
Een bijvoeglijk nw zegt iets over...
A
mij
B
een dier
C
een znw
D
een gebouw

Slide 16 - Quiz

Maak de zin af:
een bijwoord zegt nooit iets over
A
een huisdier
B
over mij
C
een werkwoord
D
een znw

Slide 17 - Quiz

Maak de zin compleet:
Lucy is shy, so she cannot make friends ..... (easy)
A
easy
B
easily
C
easilily
D
easy breezy

Slide 18 - Quiz

Maak de zin compleet:
You don't look very ........ (good)
. Are you ill?
A
good
B
happy
C
beautiful
D
well

Slide 19 - Quiz

Maak de zin compleet:
I asked her why she was ...... (sad)
, but she didn't tell me.
A
sadly
B
oh so sad
C
sad
D
I don't know

Slide 20 - Quiz

De onregelmatige werkwoorden
staan t/m zwemmen

Slide 21 - Slide

IRREGULAR VERBS
1. fall
2.hide
3. sell
4.sing
5.throw
6.swing
7. say
fell -fallen
said - said
sang - sung
hid - hidden
sold- sold
threw - thrown
swung - swung

Slide 22 - Drag question

Slide 23 - Link

Slide 24 - Slide

wat weet je al van de woordvolgorde
in het engels?

Slide 25 - Open question

Sleepvraag
Een zin kan uit 5 onderdelen bestaan. Zet deze in de juiste volgorde
Wie
Doet
Wat
Waar 
Wanneer

Slide 26 - Drag question

Wat vind ik nog lastig aan de woordvolgorde?

Slide 27 - Open question

Is this sentence in the correct wordorder?
I called yesterday my friend
A
True
B
False

Slide 28 - Quiz

What is the right English wordorder?
A
Father is at the moment in the kitchen
B
In the kitchen is father at the moment.
C
Father is in the kitchen at the moment.

Slide 29 - Quiz

Vragen?

Slide 30 - Slide