Oefening 2 (tijdsvoegwoorden)
Combineer de twee zinnen met tijdsvoegwoorden zoals wanneer, voordat, nadat, terwijl, of zodra.
1. Ik maak het ontbijt. Hij is aan het douchen.
2. Ik maak het ontbijt terwijl hij aan het douchen is.
3. Ze sluit de deur af. Ze verlaat het huis.
4. Ze sluit de deur af voordat ze het huis verlaat.
5. Hij gaat naar bed. Hij kijkt eerst nog een film.
6. Hij gaat naar bed nadat hij een film heeft gekeken.
7. We eten avondeten. De zon gaat onder.
We eten avondeten wanneer de zon ondergaat.
De trein vertrekt. We stappen in.
De trein vertrekt zodra we instappen.