Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Bijles 14.11.2024 periode 2

Havo 5
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-6

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Havo 5

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planning vandaag
  • Stillezen
  • Terugblik werkwoordspelling en oefenen
  • Kijken en luisteren oefenen
  • Aantekeningen maken

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leesboek mavo:
periode 2
Leesboek havo:
Van den vos Reynaerde
timer
15:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordspelling
Korte samenvatting.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Vormen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd                                                PVTT

Persoonsvorm verleden tijd                                                              PVVT

Gebiedende wijs                                                                                     GW

Voltooid deelwoord                                                                               VD

Onvoltooid deelwoord                                                                          OD

Infinitief (hele werkwoord)                                                                 INF

Bijvoeglijk naamwoord                                                                        BN


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:

heb ik te maken met een persoonsvorm?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar.

Hier is vorige week een ongeluk gebeur...  (Vul in)

Het is een gevaarlijk kruispunt. 

Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. (Vul in)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Hoe spel je de pv?
PVTT

PVVT

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT)

Ik                   Ik-vorm                             Ik word
Jij                  Ik-vorm + t                      Jij wordt
Hij/zij/het    Ik-vorm + t                      Hij wordt

Wij                Infinitief (hele ww)          Worden
Jullie            Infinitief (hele ww)           Worden
Zij                 Infinitief (hele ww)           Worden

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm verleden tijd (PVTT)

Zwakke werkwoorden                                                'T EX FOKSCHAAP
-de(n) of -te(n) achter de ik-vorm

werken            ik werkte             wij werkten
vertellen         ik vertelde           wij vertelden
vermelden     ik vermeldde      wij vermeldden

Sterkte werkwoorden
Verleden tijd wordt gevormd door klinkerverandering

bieden            ik bood                 wij boden
rijden              ik reed                   wij reden



Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Sterke werkwoorden
veranderen 
van klank.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).



Slide 12 - Slide

This item has no instructions

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen

  1.  hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Oefening (6 zinnen)
1. Jij ..................... (worden) morgen 10 jaar.
2. Ik .......................(beleven) gisteren iets leuks.
3. Hij .....................(antwoorden) vorige week dat het goed was.
4. .................. (Nagelbijten)  startte hij zijn presentatie (od).
5. Ik ben naar de kapper ................... (zijn).
6. Hij .......................(wachten) vorige maand bij de bushalte op zijn vriendin.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Oefening (6 zinnen)
1. Jij wordt morgen 10 jaar.
2. Ik beleefde gisteren iets leuks.
3. Hij antwoordde vorige week dat het goed was.
4. Nagelbijtend  startte hij zijn presentatie (od).
5. Ik ben naar de kapper geweest.
6. Hij wachtte vorige maand bij de bushalte op zijn vriendin.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Aantekeningen maken
  • Je krijgt het journaal te zien over 3 onderwerpen;
  • Je maakt aantekeningen tijdens het kijken en luisteren.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

  1. Onderwerpen journaal

  • Inleiding
  • Felle discussie over onrust in Amsterdam
  • Geen treinen door staking
  • Blokker failliet
  • Slot

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Video

This item has no instructions

  1. Welke aantekeningen heb jij gemaakt?

  • Inleiding
  • Felle discussie over onrust in Amsterdam
  • Geen treinen door staking
  • Blokker failliet
  • Slot

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Verrijk je woordenschat!

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van deze les ben jij in staat om je woordenschat te vergroten.

Slide 21 - Slide

Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van deze les zullen kunnen.
Wat weet jij al over woordenschat?

Slide 22 - Mind map

This item has no instructions

Wat is woordenschat?
Woordenschat is de kennis van woorden in een taal. Het gaat om de betekenis en het gebruik van woorden.

Slide 23 - Slide

Leg kort uit wat woordenschat betekent.
Waarom is woordenschat belangrijk?
Een goede woordenschat is belangrijk om goed te kunnen communiceren en begrijpen wat anderen zeggen. Het vergroot ook je leesvaardigheid en je vermogen om nieuwe informatie te begrijpen.

Slide 24 - Slide

Leg uit waarom woordenschat belangrijk is.
Hoe kun je je woordenschat vergroten?
Je kunt je woordenschat vergroten door veel te lezen, te luisteren naar anderen, nieuwe woorden op te zoeken en te oefenen met het gebruiken van nieuwe woorden.

Slide 25 - Slide

Geef de leerlingen tips over hoe ze hun woordenschat kunnen vergroten.
Verrijk je woordenschat!
Kom je een onbekend woord tegen?
Schrijf dit op in je woordenschatboekje.
Iedere bijles bespreken wij deze woorden.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werken
Je kiest uit:
*drillsteroefeningen;
*lezen.

--> onbekende woorden (woordenschatschrift!).

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Andere vormen

Ik heb een Big Mac gegeten .                               VD

Kwijlend nam ik een hap                                        OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                INF

Geef me eens een Big Mac!                                   GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                BN


Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac gegeten, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Onvoltooid deelwoord

geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een D


Kwijlend nam ik een hap. 
Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Infinitief

is het hele werkwoord.

Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)



Ik heb zin om een Big Mac te eten.      

Ik had zin om een Big Mac te eten.  

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Gebiedende wijs

Wordt gebruikt als het om een  gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.

Altijd ik-vorm


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord

zegt iets over een zelfstandig naamwoord

schrijf je zo kort mogelijk


Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.

                                   

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

QUIZ!

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

(Worden) je broer later piloot?
A
Word
B
Wordt

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions