What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Visit the website
‹
Return to search
3.1 Hoe betaal je?
3e jaars
3.1 Hoe betaal je?
1 / 24
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
This lesson contains
24 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
3e jaars
3.1 Hoe betaal je?
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Lesdoelen 3.1
-
Waarvoor
kun je
geld
allemaal gebruiken?
-
In welke
vormen
komt geld voor?
- Op welke manieren kun je met
geld betalen
?
- Welke
voor- en nadelen
hebben deze manieren van betalen?
Slide 3 - Slide
Ruilmiddel:
je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld
Rekenmiddel:
je kunt de waarde van verschillende producten met elkaar vergelijken
Spaarmiddel:
je geeft een deel van je inkomen niet uit, zodat je het later kunt gebruiken
Slide 4 - Slide
Soorten geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.
(Giraal)
Munten & bankbiljetten
(Chartaal)
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Giraal geld
Als je geld opneemt bij een geldautomaat...
- hoeveelheid giraal geld
daalt
- hoeveelheid chartaal geld
stijgt
Slide 7 - Slide
Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.
Slide 8 - Slide
Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.
Slide 9 - Slide
Creditcard
De creditcardmaatschappij schiet het geld voor.
Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.
Voordeel: Overal in de wereld
Slide 10 - Slide
Saldo:
het bedrag dat op je bankrekening staat
DEB = debetsaldo:
het is een negatief saldo -> de bank heeft geld van jou te goed
CR = creditsaldo:
het is een positief saldo -> je hebt geld tegoed van de bank
Slide 11 - Slide
Creditsaldo
positief saldo
geld op je rekening
Debetsaldo
negatief saldo
geld tekort op je rekening
Slide 12 - Slide
Rekenafschrift
Vorige saldo €50
Ontvangen €20
+
Betaald €40
-
Nieuw saldo
€30
→ creditsaldo
Slide 13 - Slide
Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.
523,80 - 125 - 99 + 126,40 - 25 = 401,20
Haar nieuwe saldo is €401,20 credit
Slide 14 - Slide
Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan
Slide 15 - Quiz
Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas
Slide 16 - Quiz
Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil
Slide 17 - Quiz
Welke 3 geldfuncties ken je?
(2 punten bij 3 goede antwoorden tel ik later op)
Slide 18 - Open question
Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld
Slide 19 - Quiz
Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld
Slide 20 - Quiz
Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld
Slide 21 - Quiz
Wat heb je geleerd?
Slide 22 - Slide
Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld
Slide 23 - Quiz
Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
Pinpas
Slide 24 - Quiz