This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Bijvoorbeeld:
Hij loopt naar school.
Loopt hij naar school?
Bijvoorbeeld:
Hij loopt naar school.
Hij liep naar school.
* Enkelvoud naar meervoud (of meervoud naar enkelvoud)
Bijvoorbeeld:
Het meisje gaat naar school.
De meisjes gaan naar school.
Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd (PVTT)
Infinitief = hele werkwoord
Stam = hele werkwoord -en
Persoonsvorm Verleden Tijd (PVVT)
Zwak werkwoord:
Enkelvoud ik-vorm (tt) + de of te Ik fietste gisteren Hij belde mij gisteren
Meervoud ik-vorm (tt) + den of ten Wij fietsten gisteren Zij belden mij gisteren
Sterk werkwoord:
Klankverandering
Zo kort en eenvoudig mogelijk
Ik liep gisteren Hij liep gisteren Wij liepen gisteren
Ik werd gisteren gebeld HIj werd gisteren gebeld Wij werden gisteren gebeld
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Voltooid deelwoord begint vaak met be-/ge-/ver- of ont- (VERANDEREN IN 'GELOPEN')
Hij heeft bedankt/gerend/verteld/ontdekt
en eindigt op t of d bij zwakke werkwoorden
en eindigt op -en bij sterke werkwoorden
Hij heeft geholpen/gezongen/verzonnen
Onvoltooid deelwoord:
Lopend naar school...
Lachend rende ze naar school
't(ex)Kofschip:
Verleden tijd van zwakke werkwoorden
Voltooid deelwoord
Stam eindigt op:
t-k-f-s-ch-p
dan te(n)
lachen
stam = lach
ik lachte
wij lachten
werken
stam = werk
ik werkte
wij werkten
ik heb gewerkt
reizen
stam = reiz (!)
ik reisde
wij reisden
ik heb gereisd