What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Visit the website
‹
Return to search
Toetsles: Signaalwoorden en tekstverbanden
Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.
DOORDAT is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorbeeld
1 / 28
next
Slide 1:
Quiz
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-3
This lesson contains
28 slides
, with
interactive quizzes
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.
DOORDAT is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorbeeld
Slide 1 - Quiz
Wat is geen functie van signaalwoorden
in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven de kern van de tekst weer.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.
D
Signaalwoorden geven het onderwerp aan in een tekst.
Slide 2 - Quiz
Signaalwoorden voor een tegenstelling:
A
zoals
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen
Slide 3 - Quiz
Signaalwoorden: Eerst, daarna, vervolgens horen bij:
A
opsommend
B
tegenstellend
C
voorwaarde
D
tijdsvolgorde
Slide 4 - Quiz
Signaalwoorden voor tijdsvolgorde
A
eerst, daarna, nadat
B
toen, maar, omdat
Slide 5 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor een reden:
A
eerst
B
allereerst
C
omdat
D
want
Slide 6 - Quiz
Signaalwoorden geven altijd een tekstverband aan.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Bij welk verband passen de signaalwoorden:
als, indien, mits, tenzij, op voorwaarde dat
A
Doel en middel
B
Voorwaarde
C
Voorbeeld
D
Tegenstelling
Slide 8 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden van conclusie?
A
ten eerste, bovendien
B
dus, kortom
C
maar, echter
D
zoals, zo
Slide 9 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden van voorbeeld?
A
dus, kortom
B
zoals, zo, ter, hiervan
C
omdat, daarom, namelijk
D
ten
Slide 10 - Quiz
eerst, dan, vervolgens, ten slotte
zijn signaalwoorden van
A
opsomming
B
volgorde en tijd
Slide 11 - Quiz
Bij welk verband horen de signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent
A
Oorzaak-gevolg
B
Vergelijking
C
Conclusie
D
Tegenstelling
Slide 12 - Quiz
Signaalwoorden voorbeeld
A
: / - / 1, 2, 3, enz.
B
eerst, toen, daarna
C
zo, zoals, bijvoorbeeld
Slide 13 - Quiz
Van welk tekstverband zijn als en indien signaalwoorden?
A
voorwaarde
B
conclusie
C
tijdvolgorde
D
tegenstelling
Slide 14 - Quiz
Bij welk verband horen de signaalwoorden: maar, echter, toch, hoewel, daarentegen?
A
voorbeeld
B
oorzaak-gevolg
C
tegenstelling
Slide 15 - Quiz
Signaalwoorden oorzaak gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
Slide 16 - Quiz
Signaalwoorden tegenstelling
A
verder, ten slotte, en
B
kortom, dus
C
tegenover, hoewel, echter
Slide 17 - Quiz
'Ten eerste, ten tweede, en, ook'
Dit zijn signaalwoorden van tijd.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quiz
Denk aan, zo en zoals zijn signaalwoorden voor een.......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Tegenstelling
Slide 19 - Quiz
Welke twee signaalwoorden zitten er in zin twee?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen
Slide 20 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband conclusie?
A
Ook, daarom
B
Toch, daarna
C
Dus, kortom
D
Dus, dat
Slide 21 - Quiz
Bij welk verband passen de signaalwoorden:
maar, toch, desondanks, hoewel, echter
A
Oorzaak en gevolg
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Tegenstelling
Slide 22 - Quiz
signaalwoorden oorzaak-gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
D
tegenover, daarentegen
Slide 23 - Quiz
Wat zijn de signaalwoorden in de zin?
Allereerst moet Dani nog eten.
A
Dani
B
nog
C
allereerst
D
moet
Slide 24 - Quiz
Welke signaalwoorden geven een vergelijking aan? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Als.....dan
B
Behalve
C
Daarna
D
Zoals
Slide 25 - Quiz
signaalwoorden tijdsvolgorde (chronologisch)
A
dus, concluderend, dat betekent
B
net zoals, even....als
C
eerst, dan, daarna, voordat, verder, ten slotte
Slide 26 - Quiz
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden
want
en
omdat
?
Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden
Slide 27 - Quiz
• Vanwege het lawinegevaar konden we niet gaan skiën. Hier is sprake van een _______.
A
oorzaak -gevolg
B
conclusie
C
reden
D
opsomming
Slide 28 - Quiz