Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Herhalingsles periode 1.2

De cel
1 / 50
next
Slide 1: Slide
BiologieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De cel

Slide 1 - Slide

This item has no instructions


Wat voor cel is dit?
A
Dierlijke cel
B
Plantaardige cel
C
Bacteriële cel

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Breekt stoffen af
Maakt eiwitten
Bevat chromosomen
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

celwand
cel membraan
Cel kern
chloroplast
cytoplasma
vacuole
mitochondrium

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Welke cel heeft bladgroenkorrels?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Pectine en cellulose zijn de hoofdbestanddelen van de celwand. Wat zijn het voor een stofjes?
A
Eiwitten
B
Koolhydraten
C
Polysachariden
D
Vetten

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Biomoleculen en enzymen

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Condensatie
Hydrolyse
Monomeer
Polymeer

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Welke stof kom vrij tijdens de polymerisatie van biomoleculen
A
zuren
B
water
C
alkanen
D
eiwitten

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Koolhydraten

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Koolhydraten zijn:
A
brandstoffen
B
bouwstoffen

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

In welke voedingsmiddelen
zitten de meeste koolhydraten?
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions


A
Monosacharide
B
Disacharide
C
Trisacharide
D
Polysacharide

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Dit is sacharose, dit is een:
A
Monosacharide
B
Disacharide
C
Polysacharide

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Lactose is opgebouwd uit 2 monosachriden; Welke?
A
fructose en glucose
B
fructose en galactose
C
maltose en sucrose
D
glucose en galactose

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

De algemene structuurformule van een (CH O)n. Hoe ziet de formule er uit van fructose (n=6)
2
A
C5H12O6
B
C6H10O6
C
C6H12O6
D
C7H12O5

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet de binding tussen 2 monosachariden?

Slide 17 - Open question

glycosidische binding
Herhalingsles periode 2.2

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Eiwitten zijn...
A
Organisch
B
Anorganisch

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Eiwitten zijn....
A
brandstoffen
B
bouwstoffen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Combineer de functies met de eiwitten
transport
beweging
hormoon
afweer
hemoglobine
Insuline
spier-eiwit
antilichamen

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions

De bouwstenen van eiwitten zijn...
A
nucleotiden
B
stikstofbasen
C
aminozuren
D
ribosomen

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Welke aminozuren kun je niet zelf maken uit andere aminozuren
A
Essentiële aminozuren
B
niet- essentiële aminozuren

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is NIET WAAR over eiwitten?
A
Alle enzymen zijn eiwitten
B
Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren
C
Qua naamgeving eindigen alle eiwitten op - ase
D
Proteïne is een ander woord voor eiwit

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

In welke pH bevindt dit aminozuur zich?
A
pH>7
B
pH<7
C
pH=7

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Waardoor wordt de ruimtelijke structuur van een eiwit in stand gehouden?
A
door hydrolyse en condensatie reacties
B
door H- en S- bruggen
C
alfa helix en beta sheets
D
peptide bindingen

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt bedoeld met de primaire structuur van eiwitten?
A
De ruimtelijke vorm die de alfa-helix en beta-sheet kunnen aannemen
B
De hoeveelheid aminozuren en de volgorde van de aminozuren in een eiwit
C
De ruimtelijke vorm die de keten met aminozuren kan aannemen. Een alfa-helix of een beta-sheet

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt er bedoeld met de tertiaire structuur van eiwitten?
A
De ruimtelijke vorm die de alfa-helix en beta-sheet kunnen aannemen
B
De hoeveelheid aminozuren en de volgorde van de aminozuren in een eiwit
C
De ruimtelijke vorm die de keten met aminozuren kan aannemen. Een alfa-helix of een beta-sheet

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet het proces waarbij de ruimtelijke structuur van een eiwit verloren gaat?

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

DNA en RNA

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Het suikermolecuul in DNA is:
A
Ribose
B
Deoxyribose
C
Fructose
D
maltose

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Welke stikstofbasen vindt je in DNA?
A
TNGA
B
TCGU
C
TCGA
D
DNA

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Zet de complementaire basen op de juiste plek
C
C
A
T
G
C
C
A
U
G
G
G
T
A
C
G
G
U
A
C

Slide 33 - Drag question

This item has no instructions

DNA
RNA
Uracil
Thymine
Ribose
Deoxyribose

Slide 34 - Drag question

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties door te slepen
Een verbinding tussen 2 aminozuren
eiwit opgebouwd uit aminozuren
Bouwsteen van een DNA of RNA molecuul
Disacharide
Peptide-binding
Nucleotide
Lactose
Enzym

Slide 35 - Drag question

This item has no instructions

Enzymen

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Wat is de functie van een katalysator?
A
Verhoogt de activeringsenergie
B
Verlaagt de activeringsenergie

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Chemische reacties verlopen via een
overgangstoestand. Met welke letter
wordt de activeringsenergie
aangegeven?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Hieronder is het energiediagram voor de verbranding van methaan weergegeven. Sleep de namen naar de juiste plek.
methaan
water
koolstofdioxide
zuurstof
reactiewarmte
activeringsenergie

Slide 39 - Drag question

This item has no instructions

1: Uit welke type biomoleculen zijn enzymen opgebouwd?
2: Hoe noemen we de stof die door een enzym wordt omgezet?
A
1:eiwitten 2:hulpstof
B
1:proteïnen 2:hulpstof
C
1:koolhydraten 2:substraat
D
1:eiwitten 2:substraat

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Een substraat kan je blijven gebruiken
A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kun je een enzymreactie sneller laten verlopen? Meerdere antwoorden mogelijk
A
De temperatuur flink verhogen
B
Meer substraat toevoegen
C
Meer enzymen toevoegen
D
De pH sterk verlagen

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymactiviteit gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de temperatuur van het enzym toeneemt.
C
Tussen P en Q neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Wat treedt hier op bij een overmaat substraat?

Slide 44 - Open question

This item has no instructions

Wat is waar over enzymen?
A
Enzymen zijn niet afhankelijk van de zuurgraad
B
Enzymen zijn afhankelijk van de temperatuur
C
Enzymen zijn niet specifiek
D
Enzymen moet je eten

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Sleep de enzymen naar het substraat
DNA

maltose 
lipiden

RNA

peptiden
zetmeel 
(amylum)

lipase

amylase

DN-ase

RN-ase

pepsine

maltase

Slide 46 - Drag question

This item has no instructions

Wat is een inhibitor?
A
een activeringsstof
B
een remstof
C
een optimum
D
een minimum

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

1-Wat is de invloed van zware metalen op enzymen?

2- Is deze invloed reversibel of irreversibel?
A
herstelen ruimtelijke structuur en irreversibel
B
beschadigen ruimtelijke structuur en irreversibel
C
beschadigen ruimtelijke structuur en reversibel
D
herstellen ruimtelijke structuur en reversibel

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

In welke producten zitten deze enzymen?
Lipase
Cellulase
glucosidase

Slide 49 - Drag question

This item has no instructions

Hoe noem je een groot vat waarin micro-organismen op grote schaal gekweekt worden?

Slide 50 - Open question

This item has no instructions