What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Visit the website
‹
Return to search
Blok 4, les 2
Nederlands
Blok 4, les 2
1 / 32
next
Slide 1:
Slide
Onderwijsassistenten
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
32 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands
Blok 4, les 2
Slide 1 - Slide
Inhoud
Terugblik
Vooruitblik
Oefening 1
Instructie
Oefening 2
Vragen en zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Terugblik
CumLaude - Blok 4 - Nederlands:
Planning lessen en huiswerk
Overzicht toetsonderdelen
Samenvatting
Slide 3 - Slide
Vooruitblik
Aan het einde van de les kun je het volgende in de zin benoemen:
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Slide 4 - Slide
Vooruitblik
Huiswerk:
Starttaal online 2F – Taalverzorging – Grammatica
Persoonsvorm / onderwerp / voltooid deelwoord
Oefening 1 t/m 5
Deeltoets
Slide 5 - Slide
Oefening 1
Kahoot van een student en/of oefening van de docent (deze LessonUp).
Slide 6 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
Wie heeft uiteindelijk gewonnen met Risk?
Slide 7 - Open question
Wat is de persoonsvorm?
Die vogels ontwaken voor dag en dauw.
Slide 8 - Open question
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
In de tuin heeft Lars een lied voor haar gezongen.
Slide 9 - Open question
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Had jij die mierzoete cocktail besteld?
Slide 10 - Open question
Instructie
Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Slide 11 - Slide
Persoonsvorm
Zoek de persoonsvorm.
A. Maak een vraagzin. De persoonsvorm staat vooraan.
B. Zet de zin in een andere tijd. De persoonsvorm verandert.
Voorbeeld:
Hij loopt naar huis.
A. Loopt hij naar huis?
B. Hij liep naar huis.
Persoonsvorm = loopt
Slide 12 - Slide
Zinsdelen strepen
Zet voor en achter de persoonsvorm een streep.
Hij / loopt / ‘s avonds naar huis.
A. De woorden VOOR de persoonsvorm vormen één deel. Je zet hier geen strepen meer.
Slide 13 - Slide
Zinsdelen strepen
B. Welk woord of welke woorden kunnen voor de persoonsvorm?
-‘s Avonds loopt hij naar huis. --> ‘s avonds is één deel.
-Naar huis loopt hij ‘s avonds. --> naar huis is één deel.
Slide 14 - Slide
Zinsdelen strepen
C. Hij / loopt / ‘s avonds / naar huis.
Loopt = persoonsvorm
D. Benoem de zinsdelen.
Slide 15 - Slide
Onderwerp
Zoek het onderwerp.
Vraag:
Wie / Wat + persoonsvorm? Het antwoord is het onderwerp.
Voorbeeld:
Hij / loopt / ‘s avonds / naar huis.
Wie loopt ‘s avonds naar huis? Hij
OW = Hij
Slide 16 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde:
alle werkwoorden in de zin.
Hij
heeft
voor mij een cadeau
gekocht.
Heeft = PV
Heeft gekocht = WG
Slide 17 - Slide
Oefening 2
Luister naar het lied.
Lees daarna de zinnen.
Voer de opdracht uit per zin.
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
Lees de zin uit het lied:
Weet je niet, kijk naar je handen, want je hebt het al vast.
Slide 20 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
Je hebt het al vast.
Slide 21 - Open question
Lees de zin uit het lied:
Toen ik stopte met zoeken, heb ik het gevonden.
Slide 22 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik heb het gevonden.
Slide 23 - Open question
Lees de zin uit het lied:
Als jij er bent, is het stil in mijn hoofd.
Slide 24 - Slide
Wat is onderwerp?
Het is stil in mijn hoofd.
Slide 25 - Open question
Lees de zin uit het lied:
Ik wil niets van jou.
Slide 26 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
Ik wil niets van jou.
Slide 27 - Open question
Lees de zin uit het lied:
Even niet, niet op het antwoord blijven jagen.
Slide 28 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik blijf niet op het antwoord jagen.
Slide 29 - Open question
Lees de zin uit het lied:
En ik wil niets van jou.
Slide 30 - Slide
Wat is het onderwerp?
Van jou wil ik niets.
Slide 31 - Open question
Vragen en zelfstandig werken
Slide 32 - Slide