Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Tekstdoelen en tekstsoorten

1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel van de les -  herhalen

  • Ik weet wat tekstdoelen zijn
  • Ik kan verschillende tekstdoelen bij de juiste tekstsoorten plaatsen

Slide 2 - Slide

Quiz
Bij deze Lesson-up mag je samenwerken. De groepjes mogen uit maximaal 3 personen bestaan.
Bedenk een leuke originele naam. 

Slide 3 - Slide

Intensief lezen 
Verkennend lezen
Globaal lezen 
Zoekend lezen
Je leest niet de hele tekst maar je gaat direct op zoek naar de informatie die je nodig hebt
Voor je de tekst helemaal doorleest, bekijk je eerst de opmaak van de tekst. Je kijkt naar de titel en tussentitels, de algemene lay-out (opbouw van de tekst met alinea's, afbeeldingen...) en de cursief of vet gedrukte woorden en zinnen.
Je leest de tekst niet aandachtig door, maar bekijkt deze snel door naar titel, plaatjes, bronnen en tussenkopjes te kijken. Hierdoor krijg je een indruk van de tekst en kun je al nagaan wat je al weet van dit onderwerp.
Je leest de tekst heel aandachtig en grondig. 

Slide 4 - Drag question

Sleep de uitleg naar het juiste tekstdoel:
informeren
instrueren
overtuigen
overhalen
amuseren
De schrijver wil....
Tekstdoel
je iets leren
je uitleggen hoe je iets moet doen
je overtuigen van zijn mening
je iets laten doen
je vermaken

Slide 5 - Drag question

Wat wordt er bedoeld met het tekstdoel?
A
Voor wie de tekst bedoeld is.
B
Dat ik -u- en -jij- gebruik in mijn tekst.
C
Waarom ik de tekst schrijf.
D
Waar de tekst vandaan komt.

Slide 6 - Quiz


Wat is het belangrijkste

TEKSTDOEL van deze tekst?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Instrueren

Slide 7 - Quiz

Een advertentie hoort bij het tekstdoel:
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 8 - Quiz


Wat is het belangrijkste

TEKSTDOEL van deze tekst?
A
Informeren
B
Overhalen
C
Amuseren
D
Activeren

Slide 9 - Quiz

Een strip hoort bij het tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 10 - Quiz

Met het tekstdoel instrueren wil de schrijver:
A
De lezer vermaken.
B
Dat de lezer iets doet.
C
De lezer informatie geven.
D
Uitleggen aan de lezer hoe hij iets moet doen.

Slide 11 - Quiz


Wat is het belangrijkste tekstdoel bij deze tekst?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Wat wil de schrijver van de tekst over Zalando, 10 euro korting?
Maak de zin af: De schrijver wil ...

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Wat wil de schrijver van het stuk over Fortnite?
Maak de zin af: De schrijver wil ...

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Wat wil de schrijver van de tekst over hoofdletters en leestekens?
Maak de zin af: De schrijver wil ...

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Wat wil de schrijver van de tekst over de brand in een schoolgebouw?
Maak de zin af: De schrijver wil ...

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Wat wil de schrijver met de tekst over de steelpan?
Maak de zin af: De schrijver wil ...

Slide 22 - Open question

Wat is geen functie van een afbeelding bij een tekst?
A
Extra informatie geven
B
Verduidelijken
C
Aandacht trekken
D
De bron weergeven

Slide 23 - Quiz

Wat wordt bedoeld met 'de aanleiding van een tekst'
A
Lezers aanraden om iets wel of niet te doen
B
De reden waarom iemand over een onderwerp schrijft.
C
Mensen zover krijgen dat ze jouw mening overnemen
D
De eerste alinea van een tekst

Slide 24 - Quiz

Wat wordt bedoeld met: 'Citeer een zinsgedeelte uit de tekst'
A
neem 1 zin uit de tekst over
B
neem 1 woord uit de tekst over
C
neem een stukje zin uit de tekst over
D
neem een paar zinnen uit de tekst over

Slide 25 - Quiz

Bij een column in de krant of een ingezonden brief hoort het tekstdoel:
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren/overhalen

Slide 26 - Quiz

Sleep de plaatjes naar de juiste doelgroep/publiek
volwassenen
amateur kok
jongeren

Slide 27 - Drag question

Slide 28 - Video

De hoofdgedachte van een tekst is ....
A
het onderwerp van een tekst
B
de belangrijkste alinea
C
in een zin samengevat waar de tekst over gaat
D
de kernzin van de eerste alinea

Slide 29 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 30 - Quiz

MIDDENSTUK
INLEIDING
SLOT
Aanleiding v/d tekst
Voorbeeld bij het onderwerp
Leuk, kort verhaaltje bij het onderwerp
Belangrijke vraag
Mening
Opbouw v/d tekst
Deelonderwerpen uitgebreid besproken
Hoofdgedachte v/d tekst
Advies
Conclusie
Samenvatting
Toekomstverwachting
Antwoord op vraag

Slide 31 - Drag question

De opbouw van de tekst 
titel
inleiding
alinea
bron
plaatje

Slide 32 - Drag question

timer
2:00
Inleiding
slot
middenstuk
anekdote
conclusie
geen nieuwe informatie
een of meerdere vragen stellen
aanleiding vertellen
onderwerp aankondigen
functie is aandacht treken
functie: opbouw/tekststructuur vertellen
functie: hoofgedachte uitwerken
functie: deelonderwerpen bespreken
samenhang door verbindingsmanieren
samenvatting
meerdere alinea's
functie: tekst afsluiten
advies

Slide 33 - Drag question

Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 34 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 35 - Quiz

Zet de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
Tekstdoel Informeren
Tekstdoel Overtuigen
Tekstdoel Amuseren
Tekstdoel activeren
Tekstdoel instrueren
Een nieuwsbericht over een schietpartij.
Recensie over mijn gelezen boek

Een mop in een tijdschrift
Een oproep op een website om te gaan protesteren. 
Artikel op een website warin iemand zijn mening geeft over een vuurwerkverbod.
Spelhandleiding hoe je 'Yahtzee' moet spelen.

Slide 36 - Drag question


Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 37 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Uitleggen

Slide 38 - Quiz

Overtuigen
Opniniëren
Informeren
het publiek zelf een mening laten vormen
het publiek een mening laten overnemen
het publiek uitleggen hoe iets in elkaar zit

Slide 39 - Drag question

Verwijswoorden in een schema!
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 40 - Slide

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 41 - Quiz

Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 42 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat

Slide 43 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 44 - Drag question