Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

G2BOF Week 2: Grammar questions

Week 2
  • Idiom of the week! 
  • Grammar questions
  • Werken aan je eigen planning
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 2
  • Idiom of the week! 
  • Grammar questions
  • Werken aan je eigen planning

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Idiom of the week!
What do you think the idiom is about:
''I'm all ears''


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Idiom of the week!
''I'm all ears''
Meaning: 
Eager to listen to what someone has to say
Example: 
The class was all ears when Ms. Ali mentioned a way to earn extra credit on the test.


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je nog van het examen SP/GV?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Grammar: Questions
Hoe maak je vragen in het Engels?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Hoe stel je een vraag?
In het Engels maak je deze soms hetzelfde als in het Nederlands:
  • Zij heeft je gebeld. > Heeft zij je gebeld?
  • She has called you. > Has she called you?
Maar soms ook anders:
  • Ze verkopen snacks. > Verkopen ze snacks?
  • They sell snacks. > Do they sell snacks?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Zoals in het Nederlands
- als een zin twee of meer werkwoorden heeft 
- of maar één werkwoord dat een vorm van to be (am, are is, was, were) is.
Je zet het eerste (hulp)werkwoord voor het onderwerp
Vergeet het vraagteken niet!
Is this explanation clear?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Niet zoals in het Nederlands
Het hulpwerkwoord do, does (tegenwoordige tijd) of did (verleden tijd) voor het onderwerp zetten.
  • he/she/it of woorden die hiernaar verwijzen, zoals namen van personen: does of did
      - He plays football. > Does he play football?
  • overig: do of did
      - They played a match. > Did they play a match?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Met vraagwoorden
Vraagwoorden: who, what, where, when, why, how, which.
Het vraagwoord staat altijd aan het begin van de vraag:
  • Zij heeft je gebeld. > Wie heeft je gebeld?
  • She has called you. > Who has called you?
  • Het begint om twee uur. > Wanneer begint het?
  • It starts at two o’clock. > When does it start?


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions


Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Aan de slag!
Ga aan de slag met je eigen planning voor deze les!
Of ga aan de slag met de opdrachten die bij de uitleg horen.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten NU Engels
Ga onder het kopje Grammar naar Grammar practice: Sentences. Maak hier de opdrachten over questions.

Slide 13 - Slide

https://www.spelletjesplein.nl/engels/