TC A2 5.5 Verleden tijd

• NT2
• MBO
• Studiejaar 2

Verleden Tijd

video kijken

1             2a             3           2b      

 

Ik heb in de les geleerd

 1     2    3

     Ik         leer         in de les.                   

Ik        leerde          in de les.

Ik werk elke dag.

1. nu
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Ik fietste naar het centrum.

1. nu
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Ik heb koffie gedronken.

1. nu
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Wat betekent
de bedoeling?

1. het plan
2. de fiets
3. het oog
4. het doelpunt

Wat betekent
een paar?

1. veel
2. een bord
3. een groep
4. twee (of meer)

Wat betekent
afmaken?

1. eten koken
2. je werkt door tot het klaar is
3. tekenen
4. een cijfer krijgen

Wat betekent
het lukt?

1. het werk gaat niet goed
2. je bent gelukkig
3. het examen gaat goed
4. je bent verdrietig

Wat betekent
ontzettend?

1. weinig
2. heel erg
3. stom
4. een beetje

Wat betekent
toevallig?

1. dicht doen
2. per ongeluk
3. misschien
4. mooi

Wat betekent
alweer?

1. nog een keer
2. het regent
3. elke keer
4. het is goed weer

tegenwoordige tijd of 

verleden tijd?

regelmatig werkwoord of

onregelmatig werkwoord?

Wat betekent
steeds?

1. nog een keer
2. het regent
3. elke keer
4. het is goed weer

Wat betekent
hard?

1. het is moeilijk
2. het gaat snel
3. het is zwaar
4. het is sterk

Amber wil om 10.00 uur naar de dokter.
Ze krijgt een afspraak om 10.30 uur.

1. Dat is eerder dan ze wil.
2. Dat is later dan ze wil.

De dokter vraagt: "Wat is het probleem?"
Wat wil de dokter weten?

1. waar je pijn hebt
2. of je problemen hebt