What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Visit the website
‹
Return to search
Omtrek en oppervlakte
Omtrek en oppervlakte YSCH1
1 / 24
next
Slide 1:
Slide
Rekenen
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
24 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Omtrek en oppervlakte YSCH1
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Stel: Je plaatst een hek om de tuin. Hebben we hier te maken met de omtrek of oppervlakte?
A
Omtrek
B
Oppervlakte
Slide 3 - Quiz
Wat is de omtrek?
Je kan ergens omheen meten! Oftewel, OMheen lopen
Slide 4 - Slide
Formule OMTREK:
lengte+breedte+lengte+breedte= omtrek
Slide 5 - Slide
OMTREK gevraagd?
Tel alle lengtes bij elkaar
Bij omtrek gaat het om de
buitenrand
van een figuur.
Bij omtrek gebruik je de
eenheden van lengte
(cm, dm, m, ...).
Voor alle lengtes gebruik je
dezelfde eenheid
voordat je totaliseert.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
TIP: Bij
omtrek
kun je slim rekenen bij een 'missende hap'
Slide 8 - Slide
OMTREK
Elk vierkantje is 1 cm lang.
Met welke som bereken jij deze omtrek?
Slide 9 - Open question
Omtrek betekent
A
De omtrek bepaalt bijvoorbeeld hoeveel mest je nodig hebt
B
De omtrek van een tuin bepaalt hoe lang het hek is dat je eromheen kunt zetten
Slide 10 - Quiz
Wat is de
omtrek?
A
200
B
58
C
62
D
60
Slide 11 - Quiz
Wat is de omtrek van dit figuur?
A
34 m
B
64 m
C
44 m
D
48 m
Slide 12 - Quiz
Wat is de omtrek?
A
6
0
m
B
5
9
m
C
7
2
m
D
6
2
m
Slide 13 - Quiz
Oppervlakte
Slide 14 - Slide
De oppervlakte druk ik uit in?
A
m2
B
m
C
m3
Slide 15 - Quiz
Wat is de oppervlakte?
Je geeft aan hoe groot iets is
Lengte x Breedte
Voorbeelden in huis/klas
Slide 16 - Slide
Oppervlakte betekent
A
De oppervlakte bepaalt bijvoorbeeld hoeveel mest je nodig hebt
B
De oppervlakte van een tuin bepaalt hoe lang het hek is dat je eromheen kunt zetten
Slide 17 - Quiz
OPPERVLAKTE gevraagd?
L X B = antwoord
2
Voor Lengte en Breedte gebruik je
eenheden van lengte
(cm, dm, m, ...).
In de formule gebruik je voor Lengte en Breedte
dezelfde eenheden
.
Pas ná vermenigvuldigen gebruik je
eenheid van oppervlakte
(cm
2
, dm
2
, m
2
, …).
Omrekenen
van de
uitkomst
naar een andere eenheid
van oppervlakte gaat
in stappen van 2
.
Slide 18 - Slide
Wat is de
oppervlakte
van deze kamer?
A
10 m²
B
16 m²
C
20 m²
D
15 m²
Slide 19 - Quiz
Wat
is de
oppervlakte?
A
35
B
300
C
60
D
70
Slide 20 - Quiz
Wat is de oppervlakte?
A
30
B
24
C
36
D
geen idee
Slide 21 - Quiz
Wat is de oppervlakte van de hele verdieping?
A
2 m²
B
8 m²
C
40 m²
D
42 m²
Slide 22 - Quiz
Oppervlakte berekenen
A
Heel makkelijk
B
Makkelijk
C
Beetje makkelijk, beetje moeilijk
D
Moeilijk. Help!
Slide 23 - Quiz
Zijn er nog vragen?
Slide 24 - Slide