Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

voegwoorden invullen

Oefenen met bijzinnen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsNT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenen met bijzinnen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je omdat, als, voordat, nadat en terwijl?
Omdat: Ik heb een verrassing voor mijn dochter, omdat ze morgen jarig is.
Bij omdat is er sprake van een reden. 

Als: Ik word altijd vrolijk, als de zon schijnt.
Bij als is er sprake van een voorwaarde

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je omdat, als, voordat, nadat en terwijl?
Voordat: ik poets mijn tanden, voordat ik naar bed ga.
Ik was de appel, voordat ik hem opeet.
Bij voordat gebeurt de hoofdzin eerst en dan de bijzin. 
Nadat: Ik eet de appel, nadat ik hem gewassen heb.
Ik ga eten, nadat ik gekookt heb.
Bij nadat gebeurt de bijzin eerst en dan de hoofdzin. De bijzin staat in de voltooide tijd.

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je omdat, als, voordat, nadat en terwijl? 
Terwijl: Kees kookt het eten, terwijl Arie de tafel dekt.
Ik eet een boterham, terwijl ik de krant lees.
Bij terwijl gebeuren er twee dingen tegelijk.


Slide 5 - Slide

Gebruik het goede voegwoord:
Je mag niet praten, ........... je eet.
A
omdat
B
nadat
C
voordat
D
terwijl

Slide 6 - Quiz

Ik trek mijn jas aan, .......... ik naar buiten ga.
A
nadat
B
terwijl
C
voordat
D
als

Slide 7 - Quiz

Wij doen samen de afwas, .......... we gegeten hebben
A
terwijl
B
nadat
C
voordat
D
omdat

Slide 8 - Quiz

Je moet de aardappels koken, ............. je ze kan eten.
A
nadat
B
voordat
C
terwijl
D
als

Slide 9 - Quiz

Je kunt de rijst eten, ............ je de rijst gekookt hebt
A
nadat
B
terwijl
C
voordat
D
omdat

Slide 10 - Quiz

........... de wasmachine klaar is, doe ik de was in de droger.
A
voordat
B
nadat
C
tenzij
D
omdat

Slide 11 - Quiz

Wij zijn op tijd klaar met het werk, .......... we extra hulp krijgen.
A
voordat
B
nadat
C
omdat
D
terwijl

Slide 12 - Quiz

Ik neem een paraplu mee naar buiten, ............ het regent.
A
omdat
B
terwijl
C
voordat
D
nadat

Slide 13 - Quiz

Neem de tabletten in, ......... u gaat eten.
A
voordat
B
omdat
C
nadat
D
als

Slide 14 - Quiz

Ik ga pas naar huis, ............. de zon weer schijnt.
A
voordat
B
nadat
C
terwijl
D
als

Slide 15 - Quiz