Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Grammar Lesson 6 - Woensdag Recap

Welcome to the 6th lesson
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welcome to the 6th lesson

Slide 1 - Slide



Recap of all the tenses:
  • present simple
  • present continuous
  • past simple
  • present perfect


Rehearsal for the test:
  • all the tenses
  • articles, plural, word order
  • personal pronouns
  • possessive pronouns
  • prepositions
TODAY'S LESSON

Slide 2 - Slide

Present simple - When?
  • De present simple is een vorm van de tegenwoordige      tijd.
  • Je gebruikt de present simple bij feiten, gewoontes en regelmaat
  • Signaalwoorden zijn o.a.:
        always...
        never ...
        every day, week, month

Slide 3 - Slide

Present simple - How?

Slide 4 - Slide

Present continuous - When?

Slide 5 - Slide

Present continuous - How?
Am, are, is = to be

Slide 6 - Slide

Present Simple vs Present Continuous

Slide 7 - Slide

Past simple: when?
Als een gebeurtenis in het verleden ligt en is afgerond. Meestal staat er een tijdstip Signaalwoorden:
  • yesterday, 
  • last year, 
  • this morning, 
  • when I was a little boy

Slide 8 - Slide

Past simple: How?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Present perfect - When?
  • Als iemand met iets in het verleden begonnen is en nog steeds doet
    ā€“> I have played tennis for three years now.
  • Als iets in het verleden begonnen is en nog aan de gang is
    --> We have lived in Amsterdam since 2012.
  • Als iemand iets heeft gedaan of er is iets gebeurd waarvan de resultaten nog merkbaar zijn
    --> Robert has lost his keys
Vaak komen in de zin de woorden for of since voor.

Slide 11 - Slide

Present perfect - How?
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I have played
You have played
He/she/it has played
We have played
They have played
You have played
I have not played
You have not played
He/she/it has not played
We have not played
They have not played
You have not played
Have I played?
Have you played?
Has he/she/it played?
Have we played?
Have they played?
Have you played?

Slide 12 - Slide

Present perfect - How?

Slide 13 - Slide

Let's practise

Slide 14 - Slide